1TH grammatica werkwoordsvormen en werkwoordelijk gezegde

werkwoordsvormen en werkwoordelijk gezegde

mavo brugklas
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

werkwoordsvormen en werkwoordelijk gezegde

mavo brugklas

Slide 1 - Slide

10 minuten lezen
Op het bord zie je de timer.

Leest er iemand niet?
De timer start opnieuw!

Veel plezier!
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Doelen
Aan het einde van de les:
  • kan je de persoonsvorm, infinitief en voltooid deelwoord in de zin vinden.
  • kan je het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.
  • kan je het onderwerp in de zin vinden.

Slide 3 - Slide

persoonsvorm
Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden:
1. Maak de zin vragend.
Ik loop naar school --> Loop ik naar school?

2. Verander de tijd in de zin.
Ik loop naar school --> Ik liep naar school.

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Elke dag maakt Klaas zijn huiswerk
A
elke
B
dag
C
maakt
D
Klaas

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Hoe was de eerste week op Sprengeloo?
A
Hoe
B
was
C
eerste
D
Sprengeloo

Slide 6 - Quiz

infinitief en voltooid deelwoord
Het hele werkwoord noemen we ook de infinitief.
Voltooid deelwoorden noemen we ook de ge- be- en ver- woorden.

lopen --> infinitief                 gelopen --> voltooid deelwoord
eten --> infinitief                  gegeten --> voltooid deelwoord

Slide 7 - Slide

Maak een zin met een
voltooid deelwoord

Slide 8 - Mind map

Maak een zin met
een infinitief

Slide 9 - Mind map

Onderwerp
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet in de zin.

De boer geeft voer aan de kippen.

Mijn hond blaft naar mij

Slide 10 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik leer elke dag mijn Franse woordjes
A
ik
B
leer
C
elke dag
D
Franse woordjes

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Elke dag maken wij ons huiswerk
A
elke dag
B
wij
C
ons huiswerk
D
maken

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig werken
  • Kijk op je weektaak welke opdrachten je moet maken.
  • Je mag fluisterend overleggen met je buurman/buurvrouw.
  • Kijk je opdrachten ook na.
  • Heb je iets af? Laat het aftekenen.

Slide 13 - Slide