Test preperation
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 29 slides, with text slides.
Lesson duration is: 80 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
- Taking the register (roll call)
- Learning goals
- What do you need?
- Grammar rerun
- Test preperation
- Exit ticket
- Homework
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
At the end of this lesson you should know your strengts and weaknesses
Slide 5 - Slide
iPad workbook binder pen airpods
A and pencil
Slide 6 - Slide
New grammar: Personal pronouns
- I = ik
- you (enkelvoud) = jij
- he = hij
- she = zij (enkelvoud)
- it = het
- we = wij
- you (meervoud) = jullie
- they = zij (meervoud)
Slide 7 - Slide
New grammar: Personal pronouns
Naast het rijtje persoonlijke voornaamwoorden welke je als onderwerp van de zin kunt gebruiken, heb je ook een rijtje persoonlijke voornaamwoorden welke als het lijdend voorwerp of het meewerkend voorwerp kunt gebruiken.
Slide 8 - Slide
- me = mij/me
- you = je/jouw/u
- him = hem
- her = haar
- it = het
- us = ons
- you = jullie
- them = ze/hen
Slide 9 - Slide
New grammar: to be (+/-/?)
Slide 10 - Slide
New grammar: to be (+)
- am
- are
- is
- is
- is
- are
- are
- are
Slide 11 - Slide
New grammar: to be (+)
- am
- are
- is
- is
- is
- are
- are
- are
Slide 12 - Slide
New grammar: to be (+)
Slide 13 - Slide
New grammar: to be (+/-)
- am not
- are not (aren't)
- is not (isn't)
- is not (isn't)
- is not (isn't)
- are not (aren't)
- are not (aren't)
- are not (aren't)
Slide 14 - Slide
New grammar: to be (+/-/?)
- am not Am I?
- are not (aren't) Are you?
- is not (isn't) Is he?
- is not (isn't) Is she?
- is not (isn't) Is it?
- are not (aren't) Are we?
- are not (aren't) Are you?
- are not (aren't) Are they?
Slide 15 - Slide
New grammar: a + an
Slide 16 - Slide
New grammar: a + an
Slide 17 - Slide
New grammar: counting
Slide 18 - Slide
New grammar: counting
Slide 19 - Slide
New grammar: this/that/these/those
Slide 20 - Slide
New grammar: this/that/these/those
- Om iets aan te wijzen gebruik je aanwijzende voornaamwoorden.
- Het Engels kent er 4: - this - these - that - those
Slide 21 - Slide
New grammar: this/that/these/those
- this > 1 (voorwerp) dichtbij
- that > 1 (voorwerp) verweg
- these > 2 of meer (voorwerpen) dichtbij
- those > 2 of meer (voorwerpen) verweg
Wanneer gebruik je welke?
Slide 22 - Slide
New grammar: counting
Slide 23 - Slide
New grammar: counting
Slide 24 - Slide
Test preparation
Slide 25 - Slide
Test preparation
- Go to: Zzish (zzi.sh)
- Code: tnc5341
- Log in met je klas + voornaam
- Quiz: #ONC H/V 1 Unit 1
When you're done do the 'self-test' exercises (unit 1) on your iPad (digital book)
Slide 26 - Slide
Watch:
Video this / that / these / those
Study:
- Vocabulary 1.1+1.2, page 155, Workbook A
- Vocabulary 1.3+1.4, page 156, Workbook A
- Phrases Writing, page 157, Workbook A
- Grammar (aantekeningen)
- persoonlijke voornaamwoorden
- bezittelijke voornaamwoorden
- aanwijzende voornaamwoorden
- to be (bevestigen, ontkennen en vragen)
- a + an
Slide 28 - Slide
Thanks for your attention
Please disinfect your table
