Les 89. Bijwoordelijke bepaling en bijwoord

        Nodig:  schrift - boek - pen
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      

 Lesdoel: -  Ik kan de bijwoordelijke bepaling en bijwoorden van een zin benoemen.
                 
                       
    Grammatica - Bijwoordelijke bepaling
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

        Nodig:  schrift - boek - pen
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      

 Lesdoel: -  Ik kan de bijwoordelijke bepaling en bijwoorden van een zin benoemen.
                 
                       
    Grammatica - Bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

                Leerdoelen 
  
        Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp, het   
        gezegde, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp in  
        een zin vinden. 

        Je kunt de bijwoordelijke bepaling en bijwoorden in een zin vinden!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

                Werkwoordelijk gezegde 
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
  • Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp in de zin te vinden?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

                       Lijdend voorwerp
Wie / wat iets 'overkomt'. 

! Wat/wie+  gezegde + onderwerp?


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

                    Meewerkend voorwerp
Geeft aan voor wie iets bestemd is.

Aan wie + gez + ow + (lv)?

Controleer of je aan kunt weglaten of toevoegen.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

wg ?
A
wg = heeft
B
wg = gegeven
C
wg= heeft gegeven
D
wg = heeft straf

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

OW ?
A
ow = Mijn moeder
B
ow = Dirk
C
ow = straf

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

LV ?
A
lv = Mijn moeder
B
lv = Dirk
C
lv = straf

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

1. Mijn moeder heeft Dirk straf gegeven.

MV ?
A
mv = Mijn moeder
B
mv = Dirk
C
mv = straf

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Geeft antwoord op de W-vragen + H-vraag: 
Waar(heen) (plaats) of wanneer (tijd), waardoor (reden), hoe(lang) ?

Op zolder liggen twee paar schoenen.
Rick viert over twee weken zijn verjaardag.
De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.



Slide 12 - Slide

This item has no instructions

's Morgens brengt Bas zijn broertje naar school.

ow = 
wg =
lv =
mv =
bwb =

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Veel leerlingen kopen in de kleine pauze een lekker tussendoortje.
bwb?
A
Veel leerlingen
B
in de kleine pauze
C
een lekker tussendoortje
D
staat geen bwb in de zin

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Sommige spinnen maken heel kunstige webben in de achtertuin.
A
Sommige spinnen
B
webben
C
heel kunstige webben
D
in de achtertuin

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Na de nederlaag gingen de volleyballers zo snel mogelijk naar hun kleedkamer.

bwb =

bwb =

bwb =

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag 1
1 samen, 2 a+b,  3  
      Cursus 5 - $ 11
timer
10:00
Instructie Deel 2

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag 1
Planning les 81
Planning Les 81
online
 online
timer
15:00
noteer ww willen + hebben  tt / vt *  Stillezen
noteer ww willen + hebben  tt / vt *   Stillezen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Bijwoorden (bw)

 Als een bwb uit een woord bestaat, is dit een bijwoord.





Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Bekijk de volgende zin:

Morgen komt het Scapino Ballet hier een voorstelling  geven.
 
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit woord als woordsoort een bijwoord (bw).

In deze zin zijn de woorden .................en ............. bijwoorden. 

tijd - plaats/richting - reden/oorzaak - een vraag - (on)zekerheid - ontkenning

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

 
tijd: binnenkort; gisteren; overmorgen; nooit; straks; vroeger; tegenwoordig

plaats/richting: er; daar; hier; nergens; overal; daarheen; erlangs; opzij

een reden/oorzaak: daarom; vandaar; hierdoor; daardoor

een vraag: hoe; waar; waardoor; waarheen; waarom; wanneer

(on)zekerheid: ongetwijfeld; vast; wel; misschien; vermoedelijk; zeker;

ontkenning: niet; nooit; nimmer; geenszins.





Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Helaas is op Hawaï de vulkaan opnieuw uitgebarsten.
noteer

bw =

bw =

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag 2
1 , 2 met zin a,  3, 4 met mooi, 5 samen 
      Cursus 5 - $ 12
timer
10:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

      Terugblik en vooruitblik   
Terugblik  
1. Wat is het verschil tussen een bijwoord en bijwoordelijke bepaling?

Vooruitblik
In de volgende lessen bereid je je voor op het proefwerk.

Huiswerk


Lesdoel:  Ik kan de bijwoordelijke bepaling en bijwoorden van een zin vinden.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Stillezen
timer
6:00

Slide 25 - Slide

This item has no instructions




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Check
 Noem een voorbeeld van een bijwoordelijke bepaling.

Slide 26 - Slide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Heeft Thirza aan haar zus een geheim verteld?

wg =
ow =
lv   =

Vraag =
mv=

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:


Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Zo vind je het meewerkend voorwerp


1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Op welke vraag is 'Mick' het antwoord in:
Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

1. Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
mv = aan Mijn moeder
B
mv = aan Mick
C
mv = straf
D
mv= Mick

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

           Cursus 5 Grammatica  
          
          $9 WS Mixopdrachten - opdr. 4 + 5
          $10 ZD Mixopdrachten - opdr. 5 + 6
          Cursus 4 Taal $7 Beeldtaal 
          Werk van gisteren!

          $11 Bijwoordelijke bepaling - opdr. 1 tm 3
          $13 + $14 Mixopdrachten - opdr. 4 + 5
          Werk van gisteren!

TH
HV

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets(1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
iets anders
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wie heeft gisteren mijn konijn eten gegeven?
Mijn konijn =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Slide 41 - Link

This item has no instructions

Waar heb je nog vragen over?

Slide 42 - Open question

This item has no instructions

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Einde les!
Tot morgen

Slide 46 - Slide

This item has no instructions