questions d'examen 5

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Aujourd'hui on va faire un petit test de vocabulaire!

Dans quel but l'auteur a-t-il écrit cet article?=

1. welke oorzaak noemt de schrijver in dit artikel?
2. met welk doel heeft de schrijver dit artikel geschreven?
3. wat is de reden dat de schrijver dit artikel schrijft
4. wat is waar volgens de schrijver van dit artikel?

Welke van onderstaande vragen vraagt niet naar de hoofdgedachte van de tekst (of een deel ervan)?

1. Qu'est-ce que le deuxième alinéa illustre?
2. Que peut-on déduire du texte?
3. Que lit-on sur monsieur Leblanc?
4. Que peut-on conclure du premier alinéa?

confirmer =

1. bevestigen
2. vergelijken
3. uitleggen
4. herhalen

résumer=

1. verduidelijken
2. samenvatten
3. uitleggen
4. benadrukken

Quel est l'attitude de l'auteur?=

1. wat is de mening van de schrijver?
2. wat is het gevoel van de schrijver?
3. wat is de toon van de schrijver?
4. wat is de houding van de schrijver?

welke van de volgende woorden is niet positief

1. content
2. courageuse
3. fier
4. angoisse

zelfde vraag: welke van de volgende woorden is niet positief?

1. honte
2. approbation
3. espoir
4. étonnement

welke van de volgende woorden is negatief

1. convaincu
2. passioné
3. faché
4. doutes

welke van de volgende woorden is NIET negatief?

1. gênant
2. inquiet
3. méfiance
4. fort

noem zoveel mogelijk ontkenningen
Frans- Ned

ne....que lijkt een ontkenning maar is het niet.
ne...que =

affirmer

choisir

contribuer

quitter

se plaindre

baisser

dalen

bevestigen

verlaten

kiezen

bijdragen

klagen

la retraite

1. het beroep
2. het pensioen
3. de kosten
4. het geld

le chômage

1. de werkeloosheid
2. de winkel
3. de zaak
4. de handel

le logement

1. de geboorte
2. de gewoonte
3. de huisvesting
4. het erfgoed

l'habitude=

le bac =

le cerveau =

1. het brein
2. de les
3. de samenleving
4. de inwoner

la marque =

1. de markt
2. het merk

au revoir