Thema 7 Kleding

Thema 7 kleding 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
OkanSecundair onderwijs

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 7 kleding 

Slide 1 - Slide

kleding

Slide 2 - Mind map

Tekst
ik ga naar buiten. Ik draag * aan mijn voeten.
Ik zit thuis in de zetel. Ik draag * aan mijn voeten.
Het is zomer. Het is heel warm. Ik draag *
Het is zomer. Ik ga naar het strand. Ik draag *
Het sneeuwt buiten. Ik draag *
schoenen
pantoffels
sandalen
slippers
laarzen

Slide 3 - Drag question

hoofd
gezicht
voeten
vinger
de pet
de hoofddoek
de hoed
de  kap
de neuspiercing
oorbellen
kousen
schoenen
de ring
bril

Slide 4 - Drag question

de broek
het hemd
schoenen
de sweater
de rits
de knopen
de veters
kap
de hak

Slide 5 - Drag question

Wat is het juiste woord?

Slide 6 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 7 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 8 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 9 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 10 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 11 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 12 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 13 - Open question

Wat is het juiste woord?

Slide 14 - Open question

Welk woord is NIET juist?
A
de slip
B
de onderbroek
C
de zwembroek

Slide 15 - Quiz

Welk deel van de schoen is dit?
A
de hak
B
de zool
C
de veter

Slide 16 - Quiz

Welk deel van de schoen is dit?
A
de hak
B
de zool
C
de veter

Slide 17 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Zij zet haar bril aan.
B
Zij trekt haar bril aan.
C
Zij zet haar bril op
D
Zij doet haar bril op.

Slide 18 - Quiz

Welke zin NIET juist?
A
Hij trekt zijn T-shirt op.
B
Hij doet zijn T-shirt aan.
C
Hij trekt zijn T-shirt aan.

Slide 19 - Quiz

Welke zin is NIET juist?
A
Zij doet haar schoenen uit.
B
Zij trekt haar schoenen uit.
C
Zij doet haar schoenen off.

Slide 20 - Quiz