Les 5: Een web van woorden

Les 5: Een web van woorden

Tekst
HB p. 563-564/WB p. 24-27
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les 5: Een web van woorden

Tekst
HB p. 563-564/WB p. 24-27

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

INLEIDING
Vul onderstaande zinnetjes aan met het juiste woord.

1. Hoe ………. is het?
2. Dat object is helemaal kapot. Wie heeft dat om ………. geholpen?
3. Het eten is bijna klaar. Zal ik de tafel ……….?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Mentaal lexicon?
= term uit de psycholinguïstiek
= individueel 'woordenboek'
= deel van langetermijngeheugen
= eigenschappen van woord opgeslagen (bv. uitspraak, betekenis, opbouw in een zin, …)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

oefening 1 - Een team van K.U.Leuven onderzocht meer dan 45000 woorden bij een studie over woordassociaties. Welke drie woorden associeer jij spontaan met tien willekeurig uit het onderzoek geselecteerde woorden?
 

associatie = ?
verband, verbinding

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Waaraan denk je bij het volgende woord?
Antwoord met één woord.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

ZOET

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

ROOD

Slide 7 - Mind map

This item has no instructions

VOETBAL

Slide 8 - Mind map

This item has no instructions

BIER

Slide 9 - Mind map

This item has no instructions

oefening 2 – Vergelijk de associaties die je gemaakt hebt. Noteer telkens de drie geassocieerde woorden die het vaakst in de klas voorkomen.
Welke conclusies trek je?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

oefening 3
  1. Lees de tekst "Een netwerk van associaties"
  2. Beantwoord de vragen.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

a. Hoe ontstaat een netwerk van associaties?
Inleiding + alinea 1
Woorden staan nooit op zichzelf, ze roepen altijd associaties op met andere woorden. Die woorden roepen op hun beurt ook weer associaties op. Zo kan je een netwerk van associaties tekenen, waarin alle woorden met elkaar verbonden zijn.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

c. Welke typische woorden vervullen de functie van hub?
einde alinea 2
Dat zijn vooral woorden die eigenschappen en kleuren uitdrukken, maar ook woorden als 'eten', 'water', 'dier', 'zomer'.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

d. Hoe verliep het onderzoek en hoe werden de resultaten verwerkt?
begin alinea 3
De onderzoekers verzamelden voor 45000 Nederlandse woorden associaties. Dat gebeurde via het internet. De deelnemers gaven bij twintig willekeurige woorden telkens drie associaties. Associaties die maar één keer genoemd werden, zijn niet in het netwerk opgenomen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

e. Waarom zijn vroeg geleerde woorden belangrijk in de opbouw van het metaal lexicon?
einde alinea 4
Een kind begint met een heel kleine set van woorden. Wat er vervolgens gebeurt, kan je vergelijken met iets wat je vaak ziet gebeuren in de economie: iemand die veel geld heeft, trekt ook veel geld aan, en iemand die veel connecties heeft, trekt veel nieuwe connecties aan. Woorden die centraal zijn, komen dus steeds centraler te staan. De betekenis van later geleerde woorden wordt opgehangen aan de betekenis van woorden die er al zijn. Anders bevinden die zich in het luchtledige. Daardoor nemen die vroege woorden een speciale positie in.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Oef 4 samenvatten (spreekoefening)
netwerk, hub, symmetrisch, evolueren, eerste informatie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

oefening 5
a. woordveld (= lexicaal veld)
b. hiërarchie - hyperoniem/hyponiem
c. registerlading
- woordassociatie
- contextafhankelijk

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

mentaal lexicon
- netwerk van associaties
- hiërarchie
- woordveld op basis van relaties
        synoniemen                     bv. lopen - rennen
        homoniemen                   bv. bank - bank
        antoniemen                      bv. donker-licht
        polysemie                          bv. pad: smalle weg, figuurlijke levensweg, route                                                            in pc

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

oefening 8 - homoniemen
a.
meisje                                                                   vis
wat licht geeft                                                   niet zwaar
kerk                                                                         niet slim
loofboom                                                             ruimte tussen 2 pilaren (bv. kerk)
wat je gemakkelijk kunt meenemen       wat je a/h lichaam kunt dragen
lichaamsdeel                                                     niet rijk

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

oefening 8 - homoniemen
b.
bank
gerecht
koper
monster
slot
weer

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

oefening 11 

homonymie
= gelijke woordvormen met volledige verschillende betekenissen
bv. vorst
= vriezen
= heerser


polysemie
= gelijke woordvormen met verschillende verwante betekenissen

bv. steen
= grafzerk
= diamant in een ring
= kei in een rivier


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

MAALTIJDEN

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Mentaal lexicon: belangrijke begrippen
  • synoniemen, antoniemen, homoniemen, polysemie (bv. pad = wandelweg, levensweg)

  • hyponiem en hyperoniem

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hyponiemen van huis

Slide 24 - Mind map

hyponiem = altijd een soort t.o.v. hyperoniem

bv. Een minirok is een soort rok, een rok is een soort kledingstuk.