Up3b 9-11-21, Gesundheit hören

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Herzlich Willkommen

beim Deutschunterricht

Regeln in der Klasse

• Luister naar elkaar! Als er iemand praat, is de rest stil.
• Mobiele telefoon in de tas.
• Respect voor elkaar.
• Altijd laptop meenemen.
• Tas, naast jou op de grond.
• Voeten op de grond.

Was lernt ihr heute?

Je leert persoonlijke voornaamwoorden herkennen en toepassen in zinnen.

Je kunt het onderwerp en lijdend voorwerp bepalen in een zin.

Wie lernen wir heute?

Jullie herhalen de woorden voor lichaamsdelen.

Jullie oefenen met persoonlijke voornaamwoorden door vragen in lessonup te beantwoorden en  oefeningen in het boek/digitaal te maken.

koppelcodes

Its Learning: 15182

Lessonup: OPXSG

Körperteile Blues - Refrain

Das geht von Kopf bis Fuß, von Kopf bis Fuß

Eine Hand zum Gruß und noch 'ne Hand zum Gruß

Wir machen winke, winke, winke, winke, winke, winke, winke

Für den Körperteil Blues, für den Körperteil Blues

Andere Körperteile

Haare, Auge, Nase, Mund, Auge, Ohr,

Zähne, Hals, Schulter, Arm, Bauch, Brust, Bein, Hüfte, 

Welke lichaamsdelen heb je gehoord?

Grammatikcheck

Het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende vormen

(Nominativ, Dativ, Akkusativ)

Form der Wörter

In het Duits woorden vervoegen:

1. voorzetsels

2. werkwoorden met vaste vorm

3. ontleden 

Nominativ

Akkusativ

Dativ

Onderwerp

lijdend 

voorwerp

meewerkend voorwerp

Voorzetsel met Akkusativ vorm

durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

door

voor

zonder

om

tot

tegen

langs

Voorzetsels met Dativvorm

mit

nach

bei

seit

von

zu

aus

außer 

gegenüber

met

naar

bij

sinds

van

tot/naar

uit

behalve

tegenover

ontleden en vorm bepalen

1. Nominativ = onderwerp

3. Dativ = 

4. Akkusativ = 

Het persoonlijk voornaamwoord

na voorzetsels

Das Buch ist für (jou) ...............

1. dir
2. dich
3. sie
4. Sie

Ergänze:

Dieses Medikament ist für (hem) ........

1. sie
2. ihn
3. ihr
4. ihm

Meine Mutter ist krank. Wir müssen uns um (haar) ........ kümmern.

1. dich
2. ihn
3. sie
4. ihm

Gehst du mit (mij) ..... Rad fahren?

1. mir
2. dir
3. mich
4. dich

Wir sind nach (jullie) ..... an der Reihe.

1. uns
2. sie
3. ihnen
4. euch

Persoonlijke voornaamwoorden na ontleden

Kann ich (jou) ....... morgen besuchen?

1. dir
2. dich
3. sie
4. Ihnen

Ich gebe (haar) ....... das Buch

1. ihm
2. dir
3. ihnen
4. ihr

Hast (jij) ...... (haar) ....... gesehen?

1. dich, sie
2. dir, ihr
3. du, ihr
4. du, sie

Welke stelling is op jou van toepassing?

1. Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
2. Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
3. Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
4. Ik snap het (en kan het anderen uitleggen

Auftrag

Was? Mache die Aufgaben 13 und 14 zu C Hören

Wie? Online

Mit wem? Allein

Hilfsmittel? Lernliste Du-NL Teil C

Ergebnis? >70%

Wie lange? bis Ende der Stunde

Fertig? Mache die Aufgabe 15 zu D Lesen

Die Hausarbeit

Lerne (K2):

Lernliste D-N Teil A und C

Grammatik E Teil A und B

Wiederhole (K1):

Lernliste D-N Teil A und C

Haben und sein im Präteritum

Wann hast du Lampenfieber?

Was habt ihr gelernt?

......

Afsluiting

Habt ihr noch Fragen?

Als de timer loopt, kunnen jullie inpakken.

Bis zum nächsten Mal