Taalcompleet A1 - thema 6 - 6.8 De rok is kapot

6.8 De rok is kapot.
  1. het gat
  2. werken
  3. kapot
  4. ruilen
  5. dezelfde
  6. Een ogenblik alstublieft.
  7. sturen
  8. even
  9. jammer
  10. wel
  11. heel 
  12. meenemen




1 / 29
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

6.8 De rok is kapot.
  1. het gat
  2. werken
  3. kapot
  4. ruilen
  5. dezelfde
  6. Een ogenblik alstublieft.
  7. sturen
  8. even
  9. jammer
  10. wel
  11. heel 
  12. meenemen




Slide 1 - Slide

het gat
  • kapot

  • gat <-> heel

  • zin: In mijn broek zit een gat.

Slide 2 - Slide

werken (ww)
  • iets doen
  • bezig zijn om geld te verdienen

  • Ik werk
  • Jij werkt - Werk jij?
  • Hij werkt
  • Wij werken

  • zin: Maria werkt in een supermarkt.

Slide 3 - Slide

kapot
  • stuk

  • kapot - kapotte

  • zinnen: 
  • Mijn mobiel is kapot.
  • Mijn kapotte mobiel ligt op de grond.

Slide 4 - Slide

ruilen (ww)
  • het een geven voor het ander

  • Ik ruil
  • Jij ruilt - Ruil jij?
  • Hij ruilt
  • Wij ruilen

  • zin: Hij ruilt zijn boeken met een andere leerling.

Slide 5 - Slide

dezelfde
  • geen andere, gelijk aan
  • verwijzing naar een 
    de-woord

  • zin: Deze meisjes hebben dezelfde kleding aan.

Slide 6 - Slide

Een ogenblik alstublieft.
  • Even wachten.
  • Een moment alstublieft.

  • Een ogenblik alstublieft.
  • Een ogenblik alsjeblieft.

Slide 7 - Slide

sturen (ww)
  • zorgen dat het ergens komt

  • Ik stuur
  • Jij stuurt - Stuur jij?
  • Hij stuur
  • wij sturen

  • zin: Hij stuurt mij een brief.

Slide 8 - Slide

even
  • korte tijd

  • zin: Ik ga even voor u kijken.

Slide 9 - Slide

jammer
  • vervelend

  • Het is jammer, dat ik niet naar school kan komen.

Slide 10 - Slide

wel
  • wel <-> niet

  • zin: Dit mag je wel doen.



Slide 11 - Slide

heel
  • heel <-> kapot
  • zin: Mijn spijkerbroek is heel.

  • heel - erg
  • zinnen: 
  • Hij is heel blij.
  • Deze flat is heel hoog.

Slide 12 - Slide

meenemen (ww)
  • het pakken en bij je houden

  • Ik neem ... mee
  • Jij neemt .. mee
  • Hij neemt ... mee
  • Wij nemen ... mee

  • zin: Ik neem een boterham mee naar school.

Slide 13 - Slide

GATENTEKST
Sleep de juiste woorden in
dezelfde
wel
heel
werkt
gat
kapot
timer
3:00

Slide 14 - Drag question

timer
2:00
de maat
nette kleding
ophangen
de kleding
De paskamers
de knoop

Slide 15 - Drag question

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

QUIZVRAGEN BEANTWOORDEN
Vul in waar of niet waar

Slide 18 - Slide

De broek heeft een gat.
timer
1:00
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Sanna wil de jurk ruilen.
timer
1:00
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Sanne zoekt kleding voor een verjaardag.
timer
1:00
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

De broer van Sanna gaat vrijdag trouwen.
timer
1:00
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Luisteren en schrijven!

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Slide

Wat gaan we vandaag leren?
Lesdoel:
Aan het einde van de les kun je zelf naar een winkel gaan en een kledingstuk ruilen. 
Je kunt de volgende dingen doen:

  • De winkelmedewerker groeten (bijvoorbeeld: "Hallo!" of "Goedemiddag!")
  • Vragen of je iets kunt ruilen (bijvoorbeeld: "Mag ik dit ruilen?")
  • Zeggen waarom je het kledingstuk wilt ruilen (bijvoorbeeld: "Het is te klein," of "Het is kapot.")
  • De bon laten zien of zeggen dat je de bon hebt (bijvoorbeeld: "Ik heb de bon.")
  • Het gesprek netjes afsluiten (bijvoorbeeld: "Dank u wel" of "Fijne dag!")

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Samen praten in groepjes
Praat samen in groepjes

Slide 29 - Slide