WK 44: Les 1

Welkom!

timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

timer
10:00
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

- Lesdoel doornemen (2')

- Instructie (2')

- Herhaling grammatica (10')

- Zelf aan de slag (10')

- Kahoot (10')

- Evaluatie (3')


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ... kun je het zn, lwbn, zww, hww, kww, pers.vnw, bez.vnw, aanw.vnw, betr. vnw, onbep.vnwvr.vnw, vz, en telwoorden benoemen.

Slide 3 - Slide

Zelf aan de slag!
- Je gaat een 'samenvatting' maken van alle woordsoorten die we hebben behandeld.

- Zelfstandig in stilte of je doet met mij mee.

- Daarna maak je de online oefentoets via It's Learning > map Grammatica WS > oefentoets

timer
20:00

Slide 4 - Slide

LW, ZN, VZ en BN
Lidwoorden: de, het of een

Zelfstandig naamwoord:  namen en woorden voor mensen, dieren, planten en voorwerpen. Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord, bijv. een mooi huis.

VZ: ''kastwoorden'' - in, op, achter, voor, onder etc.

Slide 5 - Slide

PERS. VNW & BEZ. VNW

  • Namen, mensen, dieren en planten zijn zelfstandig naamwoorden.


  • De naam van een persoon kan worden vervangen door een woord, zoals hij, zij en jullie. Die woorden worden persoonlijk voornaamwoorden genoemd


  • Woorden waarmee een bezit wordt aangeduid, noemen we bezittelijk voornaamwoorden. Ze staan ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord!

Slide 6 - Slide

BEZ. VNW
  • Een bezittelijk voornaamwoord kan zowel bijvoeglijk     als zelfstandig in een zin voorkomen.

  • Bij zelfstandig gebruik staat er altijd een lidwoord voor. 

        - Dat is mijn fiets. (bijvoeglijk)
        - Is dat de jouwe? (zelfstandig)

Slide 7 - Slide

BEZ VNW vs. PERS VNW


Dat is mijn boek
Mijn = bezittelijk voornaamwoord.

Dat boek is van mij.
Mij = persoonlijk voornaamwoord.
Bedenk altijd goed of je te maken hebt met een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Slide

ZWW
Zelfstandige werkwoorden (zww): Werkwoord geeft de handeling weer in de zin.

  • Na een lange dag gaat de agent naar huis.
  • In Italië at ik elke dag pizza.

Slide 9 - Slide

HWW
Hulpwerkwoorden (hww): Geeft een extra betekenis aan een ander werkwoord en komt  niet zelfstandig voor.

Ik heb vanmiddag even gevoetbald.
Hij is gisteren naar de stad gewandeld.
Zij had vorige week haar verjaardag gevierd.


Slide 10 - Slide

KWW
Koppelwerkwoord (kww): koppelt onderwerp aan eigenschap.

NEGEN stuks: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

  • Mijn tante is een bekende schrijfster.
  • Die docent blijft een rare vogel.

Slide 11 - Slide

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

  • Soms keert dezelfde persoon terug (= weder) in een zin, zoals bij de werkwoorden (zich) gedragen en (zich) realiseren. 

  • Je zegt immers altijd: 'Ik gedraag me' en 'Wij realiseren ons'. 

  • Alle vormen van 'zich' noemen we bij het woordbenoemen 
     wederkerende voornaamwoorden.

  • Elkaar is het enige wederkerige voornaamwoord. 

Slide 12 - Slide

Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord

  • Mensen, dieren en dingen aanwijzen doe je met woorden als die, dit, dat en deze. Dat noem je aanwijzende voornaamwoorden

  • Met wie, wat en welke en wat voor vraag je naar mensen, dieren en dingen. Daarom noem je dat vragende voornaamwoorden

  • Sommige woorden wijzen niet specifiek naar een mens, dier of ding. Dat zijn de onbepaalde voornaamwoorden. Bijv. iets - niets, iemand - niemand, ieder - iedereen, alles - elke en men.

Slide 13 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een woord/groepje woorden dat eerder is genoemd.

Dat woord/groepje woorden noemen we het antecedent.

Belangrijkste betr. vnw: die, dat, wie, wat

Het boek dat ik vorige week las, vond ik heel indrukwekkend.

Slide 14 - Slide

Bepaalde hoofdtelwoorden


Noemt een nauwkeurig aantal of nauwkeurige hoeveelheid.


Voorbeeld

Zeven boeken, zesendertig koeien, drie vijfde van de klas

Slide 15 - Slide

Onbepaalde hoofdtelwoorden
Noemt een onbekend aantal of onbekende hoeveelheid

Voorbeeld

Alle, veel, weinig, enkele, sommige


Slide 16 - Slide

Bepaalde rangtelwoorden

Geeft een nauwkeurige plaats in een rij (rangorde) aan.


Voorbeeld

Zevende, zesendertigste, duizendste etc.

Slide 17 - Slide

Onbepaalde rangtelwoorden

Geeft een onnauwkeurige plaats in een rij (rangorde) aan.


Voorbeeld

middelste, laatste, zoveelste etc.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link