QUIZ systeem- en barrieremodel en politiek

QUIZ

Systeemmodel, Barrièremodel en Politiek
1 / 42
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

QUIZ

Systeemmodel, Barrièremodel en Politiek

Slide 1 - Slide

Het systeemmodel....
A
laat zien welke politieke actoren een rol spelen in de politieke besluitvorming
B
laat zien dat ministers en Kamerleden minder bevoegdheden hebben dan vaak gedacht
C
gaat voorbij aan de verschillen in standpunten tussen politieke partijen
D
gaat uit van een harmonieuze samenleving waarin mensen dezelfde belangen hebben

Slide 2 - Quiz

Welke 4 hoofdfasen heeft het systeemmodel?
A
inzet-omzet-uitvoer-feedback
B
invoer-omzetting-uitvoer-feedback
C
invoer-omzet-uitvoer-feedback
D
inzet-omzetting-uitvoer-feedback

Slide 3 - Quiz

Welke drie subfasen heeft de omzettingsfase?
A
agendavormen-beleidvormen-beleidbepalen
B
agendavorming-beleidsvorming-beleidsbepaling
C
agendavormen-beleidsvorming-beleidsbepaling
D
agendavorming-beleidsvoorbereiding-beleidsbepaling

Slide 4 - Quiz

Welke volgorde van fases hoort in het systeemmodel?
A
input-omzetting-output
B
invoer - omzetting - uitvoer - feedback
C
omzetting- invoer- feedback- uitvoer
D
eisen en wensen- invoer- omzetting- uitvoer- feedback

Slide 5 - Quiz

Wie spelen een rol bij de invoerfase van het systeemmodel?
A
ambtenaren en ministers
B
ministers en media
C
media, pressiegroepen en andere actoren
D
media en ambtenaren

Slide 6 - Quiz

Wie spelen een belangrijke rol bij de omzettingsfase in het systeemmodel?
A
politici en burgers
B
regering en massamedia
C
regering en parlement
D
politieke partijen en pressiegroepen

Slide 7 - Quiz

Omzetting bestaat uit 3 subfases.
Bij welke stap hoort de beslissing dat er met oud&nieuw geen vuurwerk afgestoken mag worden?
A
Politieke agendavorming
B
Beleidsvoorbereiding
C
Beleidsbepaling
D
Uitvoer

Slide 8 - Quiz

Wie spelen er een belangrijke rol in de uitvoerfase?
A
ambtenaren
B
politieke partijen
C
massamedia
D
regering en parlement

Slide 9 - Quiz

Wie spelen er een rol in de feedbackfase?
A
burgers en media
B
regering
C
regering en parlement
D
kabinet

Slide 10 - Quiz

Invoer
Omzetting
Feedback
Uitvoer

Slide 11 - Drag question

Het barrièremodel bestaat uit .... barrières
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quiz

Barriere 1 is
A
(h)erkennen van problemen
B
besluiten uitvoeren
C
besluitvorming
D
afwegen

Slide 13 - Quiz

Barriere 2 is
A
(h)erkennen van problemen
B
besluiten uitvoeren
C
besluitvorming
D
afwegen

Slide 14 - Quiz

Barriere 3 is
A
(h)erkennen van problemen
B
besluiten uitvoeren
C
besluitvorming
D
afwegen

Slide 15 - Quiz

Barriere 4 is
A
(h)erkennen van problemen
B
besluiten uitvoeren
C
besluitvorming
D
afwegen

Slide 16 - Quiz

Barriere 1: (h)erkennen van problemen

Barriere 2: afwegen
Barriere 3: besluitvorming
Barriere 4: besluiten uitvoeren
het kabinet gaat kijken of er meer geld naar scholen toe kan voor begeleiding van de scholieren
Minister Wiersma  maakt geld vrij op zijn begroting  voor extra psychische ondersteuning
Verschillende scholen hebben een schoolpsychoog aangenomen
psychogen maken zich grote zorgen over de mentale gezondheid van middelbare scholieren.

Slide 17 - Drag question

Door de grote protestdemonstraties van de boeren tegen het stikstofbeleid
Is Johan Remkes aangesteld om te gaan onderhandelen
A
Hindermacht
B
Realisatiemacht

Slide 18 - Quiz

Wanneer wordt een probleem door de politiek opgepakt?
blz 20 boek
A
Als het langs de poortwachters is gekomen
B
als het veel voorkomt en heftige emoties oproept
C
als er een grote demonstratie is met veel mensen
D
in hoeverre is het probleem oplosbaar

Slide 19 - Quiz

Welke begrippen horen bij elkaar?
A
Indirecte democratie en theocratie
B
Directe democratie en Tweede Kamer
C
Indirecte democratie en volksvertegenwoordiging
D
Directe democratie en Staten-Generaal

Slide 20 - Quiz

De Trias Politica heeft als doel:
A
Dat de ministers gecontroleerd worden door het parlement
B
Dat de regering de wetgevende macht heeft
C
Te voorkomen dat politieke bestuurders teveel macht naar zich toe trekken
D
Dat het volk meer invloed krijgt op de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht

Slide 21 - Quiz

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen:
A
Nederland een koningshuis heeft waarvan de macht beperkt wordt door de grondwet
B
de grondwet in Nederland door het koningshuis is opgesteld
C
Nederland een koning heeft die boven de (grond) wet staat,
D
Nederland een grondwet heeft waarin de absolute macht van de koning omschreven staat

Slide 22 - Quiz

Onder een politieke ideologie verstaan we:
A
de lijst met de belangrijkste standpunten van een politieke partij
B
een visie over de gewenste inrichting van de samenleving
C
alle ideeën die er in een samenleving bestaan over de menselijke relaties en inrichting van de samenleving
D
de wetten die de sociaaleconomische verhoudingen regelen

Slide 23 - Quiz

Linkse partijen
A
vinden dan mensen eigen verantwoordelijkheid moeten dragen op sociaal-economisch gebied
B
willen goede uitkeringen en voorzieningen voor de zwakkeren in de samenleving
C
benadrukken de economische vrijheid van mensen en ondernemingen
D
hechten veel waarde aan het geloof

Slide 24 - Quiz

Rechtse partijen
A
zijn voor een actieve overheid op sociaal-economisch gebied
B
willen meer investeren in ontwikkelingssamenwerking
C
vinden dat de overheid zo min mogelijk moet ingrijpen op sociaal-economisch gebied
D
willen de inkomensverschillen verkleinen

Slide 25 - Quiz

sociaal democratie
Liberalisme 
Christendemocratie 
eerlijk delen van kennis, macht en inkomen
bescherming van zwakkeren in de samenleving
actieve en sturende rol overheid
persoonlijke en economische vrijheid
terughoudende rol overheid
orde en gezag handhaven
vrije markt
zorgzame samenleving
gespreide verantwoordelijkheid
rentmeesterschap

Slide 26 - Drag question

One-issuepartijen
A
hebben geen interesse om mee te doen aan Tweede Kamerverkiezingen
B
richten zich op 1 aspect van of 1 doelgroep in de samenleving
C
zijn vooral bezig met het organiseren van referenda
D
hebben geen officieel verkiezingsprogramma maar een actieprogramma

Slide 27 - Quiz

Met de integratiefunctie van de politiek wordt bedoeld dat politieke partijen:
A
meer moeten doen om kiezers bij de politiek te betrekken
B
geschikte kandidaten uitzoeken en opleiden voor de politiek
C
verwoorden welke maatschappelijke kwesties in de samenleving spelen
D
wensen en eisen van veel mensen worden gebundeld in een politiek programma

Slide 28 - Quiz

Alle politieke partijen:
A
baseren zich op een ideologie
B
vertegenwoordigen de belangen van een kleine groep mensen
C
hebben een visie op de samenleving
D
hebben veel politieke macht

Slide 29 - Quiz

De PVV is een:
A
populistische partij
B
progressieve partij
C
ideologische partij
D
one-issuepartij

Slide 30 - Quiz

De SP is een voorbeeld van een:
A
conservatieve partij
B
socialistische partij
C
rechts populistische partij
D
liberale partij

Slide 31 - Quiz

D66 is een voorbeeld van een:
A
rechts-conservatieve partij
B
pragmatische partij
C
ecologische partij
D
nationalistische partij

Slide 32 - Quiz

Een links kabinet kan bestaan uit:
A
GroenLinks, SP en PvdA
B
PVV, D66 en GroenLinks
C
PvdA, D66 en CDA
D
PvdA, SP en CDA

Slide 33 - Quiz

Het idee dat de overheid maatschappelijke organisaties moet stimuleren om problemen op te lossen, is typerend voor:
A
DENK
B
SP
C
CDA
D
VVD

Slide 34 - Quiz

In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
A
hebben kleine politieke partijen meer kans op een Kamerzetel dan bij een districtenstelsel
B
is de afstand tussen kiezer en gekozene kleiner dan bij een districtenstelsel
C
is de kiesdeler niet bepalend voor het aantal zetels
D
stem je op een partij en niet op een persoon

Slide 35 - Quiz

Het kabinet:
A
bestaat uit de koning, ministers en staatssecretarissen
B
bestaat uit de ministers en staatssecretarissen
C
is verantwoordelijk voor de benoeming van de voorzitter van de Tweede Kamer
D
is direct gekozen

Slide 36 - Quiz

Tot de grondwettelijke taken van de koning hoort:
A
het opstellen en uitwerken van de troonrede
B
het ondertekenen van wetten
C
het bijwonen van de kabinetsvergaderingen
D
het verdedigen van de belangen van het Koninklijk Huis

Slide 37 - Quiz

De ministeriele verantwoordelijkheid:
A
beperkt de macht van de koning
B
zorgt ervoor dat de koning de grondwet niet mag overtreden
C
geeft de koning het recht om de troonrede te schrijven
D
zorgt ervoor dat de koning ter verantwoording kan worden geroepen voor zijn daden

Slide 38 - Quiz

Het parlement bestaat uit:
A
75 Eerste Kamer en 150 Tweede Kamerleden
B
De ministers en 150 Tweede Kamerleden
C
De ministers en de 225 Eerste en Tweede Kamer leden
D
150 door het volk gekozen Kamerleden

Slide 39 - Quiz

Wetgevende bevoegdheden van de Tweede Kamer zijn:

A
stemrecht, recht van interpellatie en budgetrecht
B
stemrecht, budgetrecht en recht van amendement
C
recht van interpellatie, stemrecht en recht van amendement
D
stemrecht, budgetrecht, recht van amendement en recht van interpellatie

Slide 40 - Quiz

Welke rechten horen bij de controlerende taak van de Tweede Kamer?
A
Het recht van motie en het recht van interpellatie
B
het recht van amendement en het recht van motie
C
het budgetrecht en het recht van interpellatie
D
het recht van amendement en het recht van interpellatie

Slide 41 - Quiz

Een Tweede Kamerlid zegt in een toespraak: "Nederland is toe aan minder overheid, minder markt en meer samenleving".
Vanuit welke politieke stroming spreekt dit Tweede Kamerlid?
A
Liberalisme
B
Sociaaldemocratie
C
Christendemocratie
D
Fascisme

Slide 42 - Quiz