H6 - werkwoordsvormen en -tijden (les 2)

Werkwoordsvormen en -tijden - les 2
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordsvormen en -tijden - les 2

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Huiswerk
Hoofdstuk 6 - Grammatica (blz. 160-161)

Woordsoorten - bijwoord
Opdracht 5

Hoofdstuk 6 - Spelling (blz. 186-187)
Werkwoorden - werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Opdracht 1 t/m 4






Slide 3 - Slide

Zijn er vragen/opmerkingen over het huiswerk?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

 H6 Werkwoordsvormen

- Infinitief (inf) --> zitten
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, 
   hij zit, wij zitten
- Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten
- Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten
- Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend
- Bijvoeglijk naamwoord (BN) --> zittende jongen

Slide 6 - Slide

Welke werkwoordsvorm is 'twijfelen' in de volgende zin?
'Twijfelend' kijkt hij naar de lastig gestelde vragen
A
PVTT
B
VD
C
OD
D
BN

Slide 7 - Quiz

Welke werkwoordsvorm is 'kijken' in de volgende zin?
Twijfelend 'kijkt' hij naar de lastig gestelde vragen
A
PVTT
B
VD
C
OD
D
BN

Slide 8 - Quiz

Welke werkwoordsvorm is 'stellen' in de volgende zin?
Twijfelend kijkt hij naar de lastig 'gestelde' vragen
A
PVTT
B
VD
C
OD
D
BN

Slide 9 - Quiz

Welke werkwoordsvorm is 'spreken' in de volgende zin?

Ik kreeg de leerling niet te spreken.

Slide 10 - Open question

 H6 Werkwoordstijden

- Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT):
Iris loopt naar school.
- Voltooid tegenwoordige tijd (VTT):
Iris is naar school gelopen.
- Onvoltooid verleden tijd (OVT): Iris liep naar school.
- Voltooid verleden tijd (VVT): Iris was naar school gelopen.

Slide 11 - Slide

Benoem de werkwoordstijd.

Ik had spinazie gegeten.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 12 - Quiz

Zet de zin in de voltooid tegenwoordige tijd:

Ik maak mijn huiswerk

A
Ik maakte mijn huiswerk
B
Ik ga mijn huiswerk maken
C
Ik heb mijn huiswerk gemaakt
D
Ik had mijn huiswerk gemaakt

Slide 13 - Quiz

Zet de zin in de onvoltooid verleden tijd:

Ik maak mijn huiswerk
A
Ik maakte mijn huiswerk
B
Ik ga mijn huiswerk maken
C
Ik heb mijn huiswerk gemaakt
D
Ik had mijn huiswerk gemaakt

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Akkoord gaan of accorderen
Het woord ‘akkoord’ mag alleen met ‘kk’ worden geschreven


Het woord ‘accorderen’ mag alleen met ‘cc’ worden geschreven. 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Wanneer moet een woord nu met een ‘c’ of met een ‘k’ gespeld worden? Of met dubbel ‘c’ of dubbel ‘k’?

Dit levert problemen op bij bastaardwoorden 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Woorden die uit een andere taal zijn overgenomen en die vervolgens aangepast worden aan het Nederlands, noemen we bastaardwoorden. Denk aan woorden als functie, accommodatie, complot, direct, akkoord en kopie.

Een commissie bestaande uit taalgeleerden uit België en Nederland heeft woord voor woord vastgesteld of een woord met een ‘c’ (of ‘cc’) of met ‘k’ (of ‘kk’) geschreven moet worden. 

Slide 20 - Slide

Aan de slag
Hoofdstuk 6 - taalverzorging (blz. 185)
Oefenen met c, cc, k en kk
Opdracht 5
timer
5:00

Slide 21 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 22 - Open question

Huiswerk
Hoofdstuk 6 - Spelling (blz. 184-185)

Komma, dubbele punt en aanhalingstekens
Opdracht 4 en 5

Hoofdstuk 6 - Spelling (blz. 186-187)
Werkwoorden - werkwoordsvormen en werkwoordstijden
Opdracht 5






Slide 23 - Slide