NU Ned 1F 2F Deel B H4 2 f-ie-ch-achtervoegsels-y-k-g-weetwoorden

Lastige woorden
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Lastige woorden

Slide 1 - Slide

H4 Lastige woorden
- Paragraaf 4.3 Woorden met f-ie-ch en achtervoegsels
- Paragraaf 4.4 y-k-g en weetwoorden

Je spelt een aantal lastige woorden, leenwoorden en afkortingen juist

Slide 2 - Slide

f en v
Woorden die eindigen op -f, veranderen vaak als je het woord langer maakt (meervoud). Bijvoorbeeld: 
een boef, twee boeven
Staat de -f voor een lange klank of een tweetekenklank? Dan verandert de -f in een -v.

Slide 3 - Slide

Hoe weet je of je midden in een woord een F of V moet gebruiken?
Je kunt het moeilijk horen. Woorden met v of f moet je uit je hoofd leren. Je kunt het ook het volgende hulpmiddel gebruiken: 
De v is een voelletter, die voel je trillen als je je vingers (in v-vorm) op je keel legt.

Slide 4 - Slide

ie
Als je ie hoort, maar niet aan het einde van een lettergreep, dan schrijf je vaak ie. Kijk maar naar de volgende woorden:
vierkant, vriend, dienst, spier, plezier
Als je wel een -ie hoort aan het einde van een lettergreep, schrijf je een -i, zoals bij taxi, tosti

Slide 5 - Slide

ij
Sterke werkwoorden met een ij/ei-klank in het woord worden meestal geschreven met de lange ij. 

Slide 6 - Slide

ij
Voorbeeld: Heeft het werkwoord met een ij-klank in de verleden tijd een ee-klank? Dan schrijf je een ij.
werkwoord: bijten.
verleden tijd: beet.
voltooid deelwoord: gebeten.
Je hoort in de verleden tijd een ee.
Dus: het werkwoord MOET met een ij geschreven worden.

Slide 7 - Slide

y
In het midden van een woord klinkt de y meestal als /ie/ of als 

/i/: /ie/: dynamo, systeem, python; 
/i/: gymnastiek, sympathiek, symbool. 

Slide 8 - Slide

y
Als de y de eerste letter van een woord is, klinkt hij als /j/: 
yoga, yoghurt. 
Ook in het midden van een woord kan de y als /j/ klinken: 
royaal, boycot.

Slide 9 - Slide

y
Veel Engelse leenwoorden met een ie-klank hebben de letter -y-
Denk aan:
baby, pony, jury, sexy, boy

Slide 10 - Slide

ch als g-klank
Sommige woorden schrijf je met ch, andere woorden met g. 
Je moet dit simpelweg leren door te lezen en te oefenen met spellen. 

Er zijn meer woorden met een g, dus onthoud vooral de woorden met ch. Eén handige tip: hoor je een s voor de g-klank, dan schrijf je altijd sch.

Slide 11 - Slide

ch als g-klank
Er zijn vijf korte klinkers: a e i o u   Deze klinkers klinken kort in:
pak wacht
leg knecht
zit dicht
rok zocht
bus vrucht
Als je in een woord een gt-klank hoort na een korte klinker, dan schrijf je bijna altijd cht.


Slide 12 - Slide

géén ch als g-klank
Wanneer schrijf je -gt?

Er zijn vier lange klinkers: aa ee oo uu  Deze klinkers klinken lang
raak vraagt
leeg veegt
rook droogt
zuur spuugt
Als je in een woord een gt-klank hoort na een lange klinker, dan schrijf je bijna altijd gt.


Slide 13 - Slide

k
De klank /k/ schrijven we met k in inheemse woorden zoals 
kan, bakken, kruipen. 
(imheems woord = een woord dat tot onze eigen taal hoort)
Naarmate een uitheems woord zich aanpast aan de Nederlandse taal, wordt ook de schrijfwijze vernederlandst.
(uitheems woord = een overgenomen woord uit een vreemde taal)

Slide 14 - Slide

Achtervoegsels
Een achtervoegsel is een taalelement dat niet als los woord kan voorkomen, maar aan een grondwoord wordt toegevoegd, waardoor een nieuw woord ontstaat.

Slide 15 - Slide

Achtervoegsels
Voorbeelden:
- heid  - lijk  - er  - ig
baar, -dom, -ling, -loos, -waarts

Slide 16 - Slide

Achtervoegsels
Voorbeeldwoorden:
- heid: vriendelijkheid      - lijk: natuurlijk
- er: ziener                             - ig: glazig
- baar: openbaar                 -dom: eigendom 
-ling: tweeling                     -loos: werkloos 
-waarts: achterwaarts

Slide 17 - Slide

Weetwoorden
Wat is een Weetwoord?
Weetwoorden zijn woorden waar geen regels voor zijn: 
je moet ze uit je hoofd leren. 
Bijvoorbeeld woorden met een ei of een ij, zoals eiland en ijs. Er is geen regel waardoor je kunt weten of je een ei of een ij moet schrijven.

Slide 18 - Slide

Tips voor weetwoorden
Luister goed en denk na: 

Sommige woorden kun je goed schrijven, als je er goed naar luistert en als je bepaalde regels kent, zoals: wat klinkt als 'sr' moet je spellen met 'schr'.

Slide 19 - Slide

Maken
Maak de opdrachten in het lesboek:
- paragraaf 4.3
- paragraaf 4.4

Slide 20 - Slide