Koopkracht: is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Koopkracht wordt door 2 factoren beinvloed:
de stijging of daling van je inkomen:
de stijging (= inflatie) of daling (=deflatie) van de prijzen
Slide 11 - Slide
Formule koopkracht
Koopkracht berekening:
De procentuele verandering van het inkomen - de procentuele verandering van de prijzen.
Toelichting:
als inkomen meer stijgt dan de prijzen stijgen neemt je koopkracht toe.
als je inkomen minder stijgt dan de prijzen neemt je koopkracht af.
Slide 12 - Slide
Indexcijfers waarom?
Veranderingen kun je makkelijk vergelijken met indexcijfers.
Een indexcijfer laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een bepaalde periode.
Die afgesproken periode heet het basisjaar. De gegevens van het basisjaar krijgen altijd het indexcijfer 100.
Indexcijfers is GEEN percentage (dus geen % erachter)
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Slide 16 - Slide
Stel dat je met vier vrienden in de snackbar gaat eten en jij trakteert. Je hebt €10,- bij je en een portie bitterballen (met mosterd!) kost €2,-. Je kan dus vijf portie bitterballen bestellen en hebt precies genoeg geld voor jezelf en je vier vrienden (€10 : €2 = 5 porties).
Een jaar later zit je met je vier vrienden in dezelfde snackbar en heb je weer €10,- bij je. Omdat de prijzen van ragout omhoog gegaan zijn, vraagt de snackbar nu €2,50 voor een portie bitterballen. Er is dus sprake van kosteninflatie. Met diezelfde €10,- kan je nu nog maar 4 portie bitterballen kopen (€10 : €2,50 = 4 porties).
Taalsteun
Ragout is een gerecht dat bestaat uit eerder gegaarde stukjes gesneden vlees, gevogelte of vis in een gekruide saus.
Slide 17 - Slide
Vormen van inflatie
Kosteninflatie
Meer kosten
Bijvoorbeeld: loon, ingrediënten, misoogst of transportkosten
Vormen van inflatie
Bestedingsinflatie
- Veel vraag naar producten
- Weinig aanbod van producten
Winstinflatie
- Bedrijf wilt meer winst maken
- Veel vraag naar producten
- Monopoly
- BTW verhoging
Geïmporteerde inflatie
Producten of grondstoffen van het buitenland worden duurder.
Taalsteun
Inflatie betekent letterlijk opblazen.
Slide 18 - Slide
De lonen stijgen, dit berekenen bedrijven door. Hierdoor stijgen de verkoopprijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie
Slide 19 - Quiz
Doordat werknemers meer loon krijgen gaan ze meer kopen. Hierdoor stijgen de prijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie
Slide 20 - Quiz
Lonen (nominaal inkomen)
Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
Koopkracht (reële inkomen)
Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %
Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen
Prijscompensatie Als de lonen evenveel stijgen als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%
Slide 21 - Slide
Aan de slag!
Ga naar LearnBeat par. 7.4 A: Inflatie & koopkracht
Klaar? Maak par. 7.4 B: Rijksbegroting
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
Slide 24 - Video
Slide 25 - Video
Slide 26 - Video
Slide 27 - Video
Inflatie betekent:
A
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld dalen.
B
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld stijgen.
C
alle goederen en diensten goedkoper worden.
D
alle goederen en diensten duurder worden.
Slide 28 - Quiz
Noem 2 oorzaken van inflatie
Slide 29 - Open question
Opdracht 1
De inflatie is 2,5%. De lonen stijgen met 4%. Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
1,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
1,5% gedaald
D
6,5% gedaald
Slide 30 - Quiz
Opdracht 2
De lonen stijgen met 1,5%. De inflatie is 2%. Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
0,5% gestegen
B
3,5% gestegen
C
0,5% gedaald
D
3,5% gedaald
Slide 31 - Quiz
Opdracht 3 Als de lonen meer stijgen dan de prijzen dan ... de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 32 - Quiz
Opdracht 4 Als de prijzen meer stijgen dan de lonen dan ........ de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt
Slide 33 - Quiz
Extra opdracht 1
Vorig jaar verdiende je in totaal € 1.680 met je bijbaan. Dit jaar steeg je inkomen naar € 1735,44. De inflatie is 0,9%. Bereken hoeveel procent je reële loonstijging is.
Slide 34 - Open question
Extra opdracht 2
Het maandinkomen van Jacques was vorig jaar € 2.114,45. Dit jaar is zijn loon verhoogd naar € 2.180. De inflatie is dit jaar 2,3%. Bereken of zijn koopkracht is gestegen of gedaald. Schrijf je berekening op.