Les M3 Herhaling Inflatie

WELKOM
3 Kader
Welkom

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

WELKOM
3 Kader
Welkom

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Start + welkom!                                               


  • Actualiteit
  • Les: Herhalen Inflatie
  • Maken Par. 7.4 A+B


Slide 2 - Slide

Inflatie

Slide 3 - Slide

Wat gaan we leren?
  • We weten wat inflatie is.
  • We weten wat koopkracht is.
  • We kennen het verschil tussen vormen van inflatie.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Welke twee omschrijvingen van het begrip inflatie zijn juist?
Taalsteun
Spreekwoord:
in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
A
Een gemiddelde prijsstijging
B
Een gemiddelde prijsdaling
C
Het geld wordt meer waard
D
Het geld wordt minder waard

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Cijfers inflatie
https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/dashboard-economie/prijzen/inflatie#:~:text=De%20inflatie%20wordt%20afgemeten%20aan,duurder%20dan%20een%20jaar%20eerder.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Koopkracht
Koopkracht: is de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.

Koopkracht wordt door 2 factoren beinvloed:
  1. de stijging of daling van je inkomen:
  2.  de stijging (= inflatie) of daling (=deflatie) van de prijzen

Slide 11 - Slide

Formule koopkracht
Koopkracht berekening:
De procentuele verandering van het inkomen - de procentuele verandering van de prijzen.

Toelichting:
  • als inkomen meer stijgt dan de prijzen stijgen neemt je koopkracht toe.
  • als je inkomen minder stijgt dan de prijzen neemt je koopkracht af.

Slide 12 - Slide

Indexcijfers waarom?
  • Veranderingen kun je makkelijk vergelijken met indexcijfers.
  • Een indexcijfer laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een bepaalde periode. 
  • Die afgesproken periode heet het basisjaar. De gegevens van het basisjaar krijgen altijd het indexcijfer 100.
  • Indexcijfers is GEEN percentage (dus geen % erachter)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

  • Stel dat je met vier vrienden in de snackbar gaat eten en jij trakteert. Je hebt €10,- bij je en een portie bitterballen (met mosterd!) kost €2,-. Je kan dus vijf portie bitterballen bestellen en hebt precies genoeg geld voor jezelf en je vier vrienden (€10 : €2 = 5 porties).
  • Een jaar later zit je met je vier vrienden in dezelfde snackbar en heb je weer €10,- bij je. Omdat de prijzen van ragout omhoog gegaan zijn, vraagt de snackbar nu €2,50 voor een portie bitterballen. Er is dus sprake van kosteninflatie. Met diezelfde €10,- kan je nu nog maar 4 portie bitterballen kopen (€10 : €2,50 = 4 porties).
Taalsteun
Ragout is een gerecht dat bestaat uit eerder gegaarde stukjes gesneden vlees, gevogelte of vis in een gekruide saus.

Slide 17 - Slide

Vormen van inflatie
Kosteninflatie
Meer kosten
Bijvoorbeeld: loon, ingrediënten, misoogst of transportkosten
Vormen van inflatie
Bestedingsinflatie
- Veel vraag naar producten
- Weinig aanbod van producten
Winstinflatie
- Bedrijf wilt meer winst maken
- Veel vraag naar producten
- Monopoly
- BTW verhoging

Geïmporteerde inflatie
Producten of grondstoffen van het buitenland worden duurder.

Taalsteun
Inflatie betekent letterlijk opblazen.

Slide 18 - Slide

De lonen stijgen, dit berekenen bedrijven door. Hierdoor stijgen de verkoopprijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 19 - Quiz

Doordat werknemers meer loon krijgen gaan ze meer kopen. Hierdoor stijgen de prijzen.
A
Kosteninflatie
B
Bestedingsinflatie
C
Geïmporteerde inflatie
D
Winstinflatie

Slide 20 - Quiz

  • Lonen (nominaal inkomen)
  • Prijzen (inflatie/deflatie of CPI)
  • Koopkracht (reële inkomen)

Formule:
Koopkracht % = lonen % - inflatie %

Berekening:
4,5% - 3% = 1,5% dus gestegen

Prijscompensatie
Als de lonen evenveel stijgen
als de prijzen.
Koopkracht
4,5%
3%
1,5%

Slide 21 - Slide

Aan de slag!
  1. Ga naar LearnBeat par. 7.4 A: Inflatie & koopkracht
  2. Klaar? Maak par. 7.4 B: Rijksbegroting

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Inflatie betekent:
A
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld dalen.
B
de prijzen van goederen en diensten gemiddeld stijgen.
C
alle goederen en diensten goedkoper worden.
D
alle goederen en diensten duurder worden.

Slide 28 - Quiz

Noem 2 oorzaken van inflatie

Slide 29 - Open question

Opdracht 1

De inflatie is 2,5%.
De lonen stijgen met 4%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
1,5% gestegen
B
6,5% gestegen
C
1,5% gedaald
D
6,5% gedaald

Slide 30 - Quiz

Opdracht 2

De lonen stijgen met 1,5%.
De inflatie is 2%.
Met hoeveel procent is de koopkracht gestegen/gedaald?
A
0,5% gestegen
B
3,5% gestegen
C
0,5% gedaald
D
3,5% gedaald

Slide 31 - Quiz

Opdracht 3
Als de lonen meer stijgen dan de prijzen dan ... de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 32 - Quiz

Opdracht 4
Als de prijzen meer stijgen dan de lonen dan ........ de koopkracht.
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 33 - Quiz

Extra opdracht 1

Vorig jaar verdiende je in totaal € 1.680 met je bijbaan. Dit jaar steeg je inkomen naar € 1735,44. De inflatie is 0,9%. Bereken hoeveel procent je reële loonstijging is.

Slide 34 - Open question

Extra opdracht 2

Het maandinkomen van Jacques was vorig jaar € 2.114,45. Dit jaar is zijn loon verhoogd naar € 2.180. De inflatie is dit jaar 2,3%. Bereken of zijn koopkracht is gestegen of gedaald. Schrijf je berekening op.

Slide 35 - Open question