G5 paragraaf 3.2 deel 2 en 3.3

 Quesnay 1758 
Let op zijn allemaal geldstromen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 35 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 Quesnay 1758 
Let op zijn allemaal geldstromen

Slide 1 - Slide

Vier vergelijkingen uit model
  1. Y=C+B+S (wat wordt er met het inkomen gedaan)
  2. Y= C+I+O+E-M (= reële kringloop en inkomensidentiteit)
    Y=EV (effectieve vraag)
  3. S=I+(O-B)+(E-M) (=financiële kringloop en spaaridentiteit)
  4. (S-I)+(B-O)= (E-M)  (nationaal spaarsaldo= saldo LR)
    Particulier spaarsaldo= S-I
    Saldo sector overheid= B-O
    Saldo sector buitenland = E-M

Slide 2 - Slide

Paragraaf 3.2 
Micro economie: bestudeert het economisch gedrag van individuele economische eenheden zoals producenten en consumenten en de markten die deze eenheden omvatten.
Macro economie: bestudeert het economisch gedrag van samengestelde economische eenheden (meestal landen of nog grotere eenheden) en werkt met samengestelde economische variabelen zoals economische groei, interest en werkloosheid.
  • Micro en Macro economie vullen elkaar aan en beïnvloeden elkaar.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Klassieken en Keynes

Slide 5 - Slide

Keynes
Spaarparadox: in crisistijden gaan mensen meer sparen voor later, maar daardoor geven ze minder uit, gaan minder besteden, zodat er minder geproduceerd hoeft te worden, wat weer leidt tot werkloosheid, en nog minder inkomsten etc.

Anticyclisch begrotingsbeleid: de overheid gaat tegen de economie in met bezuinigingen of extra uitgaven. Gaat de economie goed dan bezuinigen en/of belastingen omhoog. Gaat de economie slecht dan extra lenen/of belastingen verlagen.

Slide 6 - Slide

Conjunctuurbeleid
Klassieken (aanbodeconomen) - procyclisch: 
  • laagconjunctuur > bestedingen afremmen
  • Hoogconjunctuur > bestedingen stimuleren

Keynes (vraageconoom) - anticyclisch
  • laagconjunctuur > bestedingen stimuleren
  • hoogconjunctuur > bestedingen afremmen

Slide 7 - Slide

= Conjuncturele werkloosheid en deflatie
Outputgap: 
Verschil tussen de werkelijke productie (Y) en de potentiële productie (Y*)
Trend = lange termijn = Y*
= inflatie

Slide 8 - Slide

Aan de slag
  • Lees paragraaf 3.2 en 3.3 
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opgaven 3.5 t/m opdracht 3.11

Dit is tevens het huiswerk!

Slide 9 - Slide

Huiswerk 
  • Lees paragraaf 3.2 en 3.3 
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opgaven 3.5  t/m opdracht 3.11

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vier vergelijkingen uit model
  1. Y=C+B+S (wat wordt er met het inkomen gedaan)
  2. Y= C+I+O+E-M (= reële kringloop en inkomensidentiteit)
    Y=EV (effectieve vraag)
  3. S=I+(O-B)+(E-M) (=financiële kringloop en spaaridentiteit)
  4. (S-I)+(B-O)= (E-M)  (nationaal spaarsaldo= saldo LR)
    Particulier spaarsaldo= S-I
    Saldo sector overheid= B-O
    Saldo sector buitenland = E-M

Slide 12 - Slide

Agenda
In deze les: 
  • conjunctuur 
  • stand van de economie
  • trendmatige ontwikkeling
  • impact op de overheidsbegroting 

Slide 13 - Slide

Conjunctuur
Conjunctuur verwijst naar de fluctuaties in de economische groei rondom een langetermijngemiddelde, oftewel de trendmatige groei.

Slide 14 - Slide

Wat is de stand van de economie?
De economie is altijd in beweging en de stand ervan wordt vaak beoordeeld aan de hand van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit geeft aan hoe de economie presteert in vergelijking met de langetermijnverwachtingen.

Slide 15 - Slide

Trendmatige ontwikkeling
De trendmatige ontwikkeling is de gemiddelde economische groei op basis van historische trends en economische verwachtingen. In Nederland ligt deze trend rond de 2,3% per jaar. 

Slide 16 - Slide

Hoog en laag conjunctuur
  • Hoog Conjunctuur: Wanneer de economische groei boven de trendmatige ontwikkeling ligt.
  • Laag Conjunctuur: Wanneer de economische groei onder de trendmatige ontwikkeling ligt.

Slide 17 - Slide

Wat is effectieve vraag?
De effectieve vraag is de totale vraag naar goederen en diensten in de economie --> Y=C+I+O+E-M    (Y=EV)
Deze vraag heeft invloed op de productieomvang. Als de effectieve vraag hoger is dan de productiecapaciteit, bijvoorbeeld door verhoogde bestedingen, dan kan dit leiden tot overbesteding.

Slide 18 - Slide

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid goederen en diensten die een economie kan produceren, gegeven de beschikbare middelen. Deze capaciteit kan op korte termijn verhoogd worden door middel van:
  • Het verhogen van arbeidstijd van werknemers.
  • Het intensiever gebruiken van machines.
  • Het importeren van producten om aan de vraag te voldoen.


Slide 19 - Slide

Fases van conjunctuur

Slide 20 - Slide

Fases van conjunctuur
Fase 1: Overbesteding: De effectieve vraag is groter dan de productiecapaciteit.

Mogelijke oplossingen: 
meer uren werken of 
importeren.



Slide 21 - Slide

Fases van conjunctuur
Fase 2: Recessie: Daling van de vraag met twee kwartalen aanhoudend.





Slide 22 - Slide

Fases van conjunctuur
Fase 3: Ondercapaciteit: De vraag blijft dalen en ligt onder de productiecapaciteit.





Slide 23 - Slide

Fases van conjunctuur
Fase 4: Opleving: De vraag neemt weer toe, maar ligt nog onder de productiecapaciteit; 
de economie begint te 
herstellen.



Slide 24 - Slide

= Conjuncturele werkloosheid en deflatie
Outputgap: 
Verschil tussen de werkelijke productie (Y) en de potentiële productie (Y*)
Trend = lange termijn = Y*
(Y* wordt bepaald door hoeveelheid arbeid, kapitaal en totale factor productiviteit)
= inflatie

Slide 25 - Slide

Gevolgen voor de overheid
Hoog conjunctuur:
Meer belastinginkomsten: Door een stijging in bestedingen neemt de belastingopbrengst toe.
Minder uitgaven: Er zijn minder werklozen, waardoor de uitgaven voor uitkeringen dalen.
Resultaat: Dit kan leiden tot een begrotingsoverschot.

Slide 26 - Slide

Gevolgen voor de overheid
Laag conjunctuur:
Daling van belastinginkomsten: Minder bestedingen betekent ook minder btw- en loonbelasting.
Hogere uitgaven: Er is een toename van uitgaven voor sociale zekerheid en uitkeringen (meer werklozen).
Resultaat: Dit leidt tot een begrotingstekort.

Slide 27 - Slide

Gevolgen van hoog- en laagconjunctuur

Slide 28 - Slide

Trendmatig begrotingsbeleid
In Nederland hanteren we een trendmatig begrotingsbeleid
Dit betekent dat de overheid haar uitgaven baseert op de langetermijnverwachtingen, niet alleen op de huidige economische situatie. Dit helpt om stabiliteit te creëren en de effecten van conjunctuurschommelingen te verminderen.

Slide 29 - Slide

Conjunctuurbeleid
 Anticyclisch begrotingsbeleid - conjunctuurgolf afzwakken
  • laagconjunctuur > bestedingen stimuleren > overheidsbestedingen (O) verhogen en/of belastingen verlagen, zodat de consumptie (C) kan stijgen.

Slide 30 - Slide

Conjunctuurbeleid
 Anticyclisch begrotingsbeleid - conjunctuurgolf afzwakken
  • hoogconjunctuur > bestedingen afremmen > overheidsbestedingen (O) verlagen en/of belastingen verhogen, zodat de consumptie (C) kan dalen.

Slide 31 - Slide

Aan de slag
  • Lees paragraaf 3.2 en 3.3 blz 36 t/m 40
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opgaven 3.5 t/m opdracht 3.11 blz 36 t/m 40

Dit is tevens het huiswerk!

Klaar? Maak de zelftest blz 42 t/m 44


Slide 32 - Slide

Huiswerk 
  • Lees paragraaf 3.2 en 3.3 blz 36 t/m 40
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Maak opgaven 3.5  t/m opdracht 3.11 blz 36 t/m 40

Slide 33 - Slide

Huiswerk les 2
  • Lees paragraaf 3.1 t/m 3.3 
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Leer de vergelijkingen met het kringloopplaatje erbij
  • Maak opgaven hst 3 af t/m opdracht 3.11

Slide 34 - Slide

Huiswerk les 3
  • Lees paragraaf 3.1 t/m 3.3 
  • Onderstreep de belangrijke begrippen
  • Leer de vergelijkingen met het kringloopplaatje erbij
  • Maak opgaven hst 3 af t/m opdracht 3.13
  • NB overige opgaven en zelftesten kun je maken ter voorbereiding toets

Slide 35 - Slide