wk 11: les 3+4 (grammatica les 7+8)

Vrijdag 18 maart - V1a
Derde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Grammatica: zinsontleding - meewerkend voorwerp
  • Aan de slag!

Vierde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Grammatica: zelf zinnen maken
  • Aan de slag!
  • Lapbook + feedbackformulier teruggeven







timer
10:00
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vrijdag 18 maart - V1a
Derde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Grammatica: zinsontleding - meewerkend voorwerp
  • Aan de slag!

Vierde uur
  • 10 minuten stillezen
  • Grammatica: zelf zinnen maken
  • Aan de slag!
  • Lapbook + feedbackformulier teruggeven







timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige lessen heb je...
...geleerd hoe je de pv, het wwg, ond, lv en mv kunt vinden.

Slide 2 - Slide

Deze les ga je...
...pv, wwg, ond, lv en mv herhalen.
...leren hoe je zelf zinnen kunt maken met deze zinsdelen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide


  • Wat is de handeling?
  • Wie voert de handeling uit?
  • Wat is nodig voor de handeling?
  • Wie is de ontvanger?

Slide 5 - Slide


  • Wat is de handeling?                            geven
  • Wie voert de handeling uit?               broer en zus
  • Wat is nodig voor de handeling?     een pakje en een bos rozen
  • Wie is de ontvanger?                            hun oma

Slide 6 - Slide

De broer en zus / geven / een cadeautje en een bos rozen / aan hun oma.
Pv = geven
Ond = De broer en zus
Lv = een cadeautje en een bos rozen
Mv = aan hun oma


Slide 7 - Slide

  •     Wat is de handeling? (wwg)
  •     Wie voert de handeling uit? (ond)
  •     Wat is nodig voor de handeling? (lv)
  •     Wie is de ontvanger? (mv)

Slide 8 - Slide

Wat is de handeling?
Wie voert de handeling uit?
Wat is nodig voor de handeling?
Wie is de ontvanger?

Slide 9 - Open question

Hoe kun je het meewerkend voorwerp vinden?

Slide 10 - Open question

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Werkwoordelijk gezegde (WWG) =
A
Heb verteld
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 11 - Quiz

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Onderwerp (OND) =
A
Heb verteld
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 12 - Quiz

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Lijdend voorwerp (LV) =
A
Heb verteld
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 13 - Quiz

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Meewerkend voorwerp (MV) =
A
Heb
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 14 - Quiz

Welk zinsdeel blijft over?
A
vandaag
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 15 - Quiz

Hoe noem je dit zinsdeel?
A
bijwoordelijke bepaling
B
bwb

Slide 16 - Quiz

Op welke vraag geeft dit zinsdeel antwoord?
A
wanneer?
B
hoe?
C
met wie?
D
waar?

Slide 17 - Quiz

meewerkend voorwerp
Haar moeder
een lange preek.
gaf
haar

Slide 18 - Drag question

meewerkend voorwerp
Klas v1a
chocola.
geeft
mevrouw Jansen

Slide 19 - Drag question

meewerkend voorwerp
Het meisje
elke dag
brengt
haar paard
hooi.

Slide 20 - Drag question

meewerkend voorwerp
Het meisje
al
had
de uitnodigingen voor het feest
aan de hele klas
gegeven.

Slide 21 - Drag question

meewerkend voorwerp
Mijn airpods
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 22 - Drag question

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 23 - Drag question

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zoek de pv
Verdeel de zin in zinsdelen
Zoek het wwg
Zoek het onderrwerp
Zoek het lv
Zoek het mv
Zoek de bwb/bwb's

Slide 24 - Drag question

Aan de slag! Ga naar Learnbeat en log in
  • Ga naar Grammatica Blok 4 (4.2)
  • Ga naar B Zinsontleding – Meewerkend voorwerp, maak vraag 2 t/m 9

  • Ga naar Grammatica Blok 4 (4.2)
  • Ga naar C Zinsontleding – Bijwoordelijke bepaling, maak vraag 2, 6

  • Ga naar Grammatica Blok 5 (5.2)
  • Ga naar A Zinsontleding – Weet je het nog?, maak vraag 2, 7, 8

  • Ga naar Grammatica Blok 5 (5.2)
  • Ga naar B Zinsontleding – Meewerkend voorwerp (uitbreiding), maak vraag 1, 4, 5, 6, 7, 8

Slide 25 - Slide

Vierde uur

Slide 26 - Slide

Zelf zinnen maken
Stel je voor dat je deze opdracht krijgt:
Maak een zin met daarin: een werkwoordelijk gezegde, één onderwerp, één lijdend voorwerp, één meewerkend voorwerp.

De zin mag niet meer dan bovengenoemde zinsdelen bevatten.

Hoe pak je deze opdracht aan?


Slide 27 - Slide

Hoe maak je zelf zinnen?
Denk aan de zinsdelen die het belangrijkste werkwoord bij zich kan hebben in de zin. 

vergeten     1. iemand vergeet onderwerp
                        2. iets wordt vergeten lijdend voorwerp 

geven           1. iemand geeft onderwerp   
                        2. iets wordt gegeven lijdend voorwerp 
                        3. aan iemand wordt gegeven meewerkend voorwerp 

Slide 28 - Slide

Hoe maak je zelf zinnen?
Denk ook aan de rollen die de zinsdelen hebben en de vraagwoorden die je bij de zinsdelen kunt stellen.

  • wwg wat het ond doet of is 
  • onderwerp iemand of iets (wie of wat)
  • lijdend voorwerp iemand of iets ondergaat iets (wat of wie)
  • meewerkend voorwerp ontvanger (aan wie/voor wie)



Slide 29 - Slide

Hoe maak je zelf zinnen?
Dus als er ...

  • een onderwerp in de zin moet voorkomen ...
       ... moet er een zinsdeel zijn dat iets doet of iets is
  • een lijdend voorwerp in de zin moet voorkomen ...
       ... moet er een zinsdeel zijn dat iets ondergaat en zelf niets doet
  • een meewerkend voorwerp in de zin moet voorkomen ...
       ... moet er een zinsdeel zijn dat iets ontvangt, dus een ontvanger

Slide 30 - Slide

Hoe maak je zelf zinnen?
Terug naar de opdracht: Maak een zin met: één ww gezegde, één onderwerp, één lijdend voorwerp, één meewerkend voorwerp.

Wat betekent dit? Je moet een werkwoord kiezen dat deze zinsdelen bij zich kan hebben. 

Kun je voor het werkwoord 'praten' kiezen? 
Nee!
  • iemand kan praten (onderwerp)
  • je kunt ergens over praten (lijdend voorwerp)
  • maar: je kunt niet aan wie/voor wie praten (meewerkend voorwerp)

Slide 31 - Slide

Hoe maak je zelf zinnen?
Terug naar de opdracht: Maak een zin met daarin: een werkwoordelijk gezegde, één onderwerp, één lijdend voorwerp, één meewerkend voorwerp.

Wat betekent dit? Je moet dus een werkwoord kiezen dat al deze zinsdelen bij zich kan hebben. 

Kun je voor het werkwoord 'geven' kiezen? 
Ja --> 
  • iemand kan geven (onderwerp)
  • je kunt iets geven (lijdend voorwerp)
  • je kunt aan iemand iets geven (meewerkend voorwerp)

Slide 32 - Slide

Hoe maak je zelf zinnen?
Terug naar de opdracht: Maak een zin met daarin: een werkwoordelijk gezegde, één onderwerp, één lijdend voorwerp, één meewerkend voorwerp.

De docent gaf een proefwerk aan zijn vervanger.

  • gaf wwg -wat het ond doet
  • de docent ow - doet iets (wie)
  • een proefwerk lv - ondergaat iets (wat)
  • aan zijn vervanger mv - ontvanger (aan wie)

Slide 33 - Slide

Aan de slag!
Nu jij!

Op de volgende slides volgen de opdrachten.

Slide 34 - Slide

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 35 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 36 - Open question

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 37 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 38 - Open question

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 39 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 40 - Open question

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 41 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 42 - Open question

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp

Slide 43 - Open question

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp

Slide 44 - Open question

Let op!
In de volgende zin mag geen onderwerp voorkomen!
Weet je nog welke zinnen geen onderwerp hebben?

Zinnen die in de gebiedende wijs staan.

Slide 45 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde en een lijdend voorwerp (geen onderwerp dus!).

Slide 46 - Open question

Let op! Nog een!
In de volgende zin mag weer geen onderwerp voorkomen!
Weet je nog welke zinnen geen onderwerp hebben?

Zinnen die in de gebiedende wijs staan.

Slide 47 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een lijdend voorwerp (geen onderwerp dus!).

Slide 48 - Open question

En de laatste zonder onderwerp ...

In de volgende zin mag geen onderwerp voorkomen!
Weet je nog welke zinnen geen onderwerp hebben?

Zinnen die in de gebiedende wijs staan.

Slide 49 - Slide

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde (geen onderwerp dus!).

Slide 50 - Open question

Aan de slag! Ga naar Learnbeat en log in
  • Ga naar Grammatica Blok 4 (4.2)
  • Ga naar B Zinsontleding – Meewerkend voorwerp, maak vraag 2 t/m 9

  • Ga naar Grammatica Blok 4 (4.2)
  • Ga naar C Zinsontleding – Bijwoordelijke bepaling, maak vraag 2, 6

  • Ga naar Grammatica Blok 5 (5.2)
  • Ga naar A Zinsontleding – Weet je het nog?, maak vraag 2, 7, 8

  • Ga naar Grammatica Blok 5 (5.2)
  • Ga naar B Zinsontleding – Meewerkend voorwerp (uitbreiding), maak vraag 1, 4, 5, 6, 7, 8

Slide 51 - Slide

Einde van deze les

Slide 52 - Slide