This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
wann?(=wanneer)
(tip: hele werkwoord+vz= zich bevinden)
Er steht vor d... Tür(v).
waar? "voor de deur" dus 3.Fall
Er steht vor der Tür.
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)
(tip:hele werkwoord+vz= doelgerichte beweging)
Er springt in d... Wasser(o).
waarheen?"in het water" dus 4.Fall
Er springt in das Wasser.
Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo, wann, wohin
krijgen"auf" en "über" de 4.Fall alle andere voorzetsels de 3.Fall
VB: Ich warte auf meinen Mann
(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.