devoir , pouvoir, vouloir, prendre

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

MOETEN

à la page 99 (quatre-vingt-dix-neuf)

Even herhalen...

onregelmatige werkwoorden

welke heb je geleerd in de brugklas? (met vertaling)

être =  zijn

aller = gaan

avoir = hebben

faire =  doen of maken

kunnen

moeten

willen

vouloir 

pouvoir

devoir

Welke heb je geleerd dit jaar?

 pouvoir

vouloir

prendre

Notez la réponse de Bob: 

"Peut -on le faire? "

Peut on le faire?

Hij wil

1. il veux
2. il peut
3. il veut
4. il veule

nemen

1. prendre
2. apprendre
3. comprendre

u wilt

1. tu veux
2. vous voulez
3. vous pouvez
4. on peut

zij kunnen maken

ik heb (het) begrepen!

1. j'ai pris
2. j'ai appris
3. je comprends
4. j'ai compris

Wat zijn de voltooide deelwoorden "gekund, gemoeten, gewild" ?

1. pu, dû, voulu
2. pouvu, dû, voulu
3. pu, dû, vu
4. pouvu, dû, voulu

Vertaal: zij wil

vertaal: jij hebt gewild

u heeft gekund

1. vous avez pu
2. vous pouviez
3. vous avez pouvu
4. vous pouvez

devoir - présent

(ik moet)

Je dois

Tu dois

Il/Elle/On doit

Nous devons

Vous devez

Ils/Elles doivent

devoir - passé composé

(ik heb gemoeten)

J' ai dû

Tu as dû

Il/Elle/On a dû

Nous avons dû

Vous avez dû

Ils/Elles ont dû

Vandaag dus een nieuw onregelmatig ww:

DEVOIR = MOETEN

Il faut

il faut + hele werkwoord ​

​

     Par exemple:​

il faut faire des exercices! – je moet oefeningen doen!​

il faut écouter! – jullie moeten luisteren!​

Il faut aller au docteur! - je moet naar de dokter gaan!

il faut

• il  betekent hier niet hij
• 
  
• bijvoorbeeld:  Kees, il faut arrêter de rigoler.
• Dat betekent: Kees, je moet stoppen met lachen. 
• 
  
• Of bijvoorbeeld: Fay et Floortje, il faut travailler maintenant.
• Dat betekent: Fay en Floortje, jullie moeten nu werken.

il faut ...

wij moeten

Wij hebben gemoeten

zij moeten

1. ils devont
2. ils doisent
3. ils doivent
4. ils devaient

voltooid deelwoorden en vertaling
van
aller
faire
être
avoir
prendre
pouvoir
vouloir
devoir