Les 5

Thema Boodschappen
Les 5
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Thema Boodschappen
Les 5

Slide 1 - Slide

- Laat de leerlingen blz. 27 voor zich pakken.
- Lees de getallen eerst langzaam voor.
- Lees ze nog een keer voor en laat de leerlingen         herhalen.
- Herhaal in een hoger tempo.
- Doe eventueel nog een keer, maar dan door              elkaar.
- Wijs een getal aan en vraag een leerling welk             getal het is.
- Herhaal dit een paar keer.

Slide 2 - Slide

- Laat de leerlingen blz. 28 voor zich pakken.
- De leerlingen benoemen de getallen.
- Laat de leerlingen de goede antwoorden                     omcirkelen.
- Laat de leerlingen het goede antwoord voorlezen.

Slide 3 - Slide

- Bekijk de plaatjes van de weegschalen op het bord.
- Vraag: Wat zie je op de foto? Wat doe je hiermee?
- Zeg daarna:
   - Wat is het gewicht? Hoeveel weegt de kaas?
   - Dit is 1000 gram kaas.
   - Dit is 1 kilo.
   - Hoeveel weegt de vis?
   - Dit is 500 gram vis.
   - Dit is een pond.
- Laat de leerlingen de volgende zinnen herhalen:
   - 500 gram is een pond.
   - 1000 gram is een kilo.
   - Een pond is minder dan een kilo.
   - Een kilo is meer dan een pond.
= 1 gram

Slide 4 - Slide

- Op de volgende dia gaan we samen pakjes wegen.
- Kies voor "answers in steps of 100 gram".
- Leg het pakje op de weegschaal.
- Laat de leerlingen zeggen hoeveel het weegt.
- Vul dit in en klik op "check".
- Weeg zo een aantal pakketjes.

- Je kunt de dia ook delen via lessonup.app, zodat de            leerlingen het zelf kunnen spelen.

(Mocht het spel niet werken, dan kun je ook dingen gaan wegen met een echte weegschaal.)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

- Neem producten mee naar school (fles, blik, pak, zak, doosje).
- Laat de producten zien en benoem (bijvoorbeeld):
   - Dit is een fles cola
   - Dit is een pak suiker
   - Dit is een blik bonen
   - Dit is een zak appels
   - Dit is een doosje eieren

Heb je geen producten? Laat dan de volgende dia's zien.

Slide 7 - Slide

Dit is een fles cola.

Slide 8 - Slide

Dit is een pak suiker.

Slide 9 - Slide

Dit is een blik bonen.

Slide 10 - Slide

Dit is een zak appels.

Slide 11 - Slide

Dit is een doosje eieren.

Slide 12 - Slide

- Laat de leerlingen blz. 29 voor zich nemen.
- Lees voor en wijs aan: een fles, een blik, een          pak, een zak, een doos.
- Lees nog een keer voor en laat herhalen.
- Vraag daarna door elkaar: Wat is dat? (wijs aan)

Slide 13 - Slide

- Laat het kopieerblad memory op dik papier kopiëren of print het         uit en plak het op gekleurd papier (zie J-schijf).
- Maak tweetallen.
- Elk tweetal krijgt 1 blad en knipt de plaatjes uit.
- Laat zelf zien hoe je het spel speelt:
   - Leg de plaatjes op de kop op tafel.
   - Draai een plaatje om. Benoem het materiaal, bijv.: een fles.
   - Draai nog een plaatje om. Is het dezelfde? Pak beide plaatjes.
   - Is het fout? Draai beide plaatjes weer om.
- Wanneer de leerlingen het begrijpen, spelen ze het in tweetallen.

Het spel is ook online te spelen. Daarvoor kun je de volgende dia's delen met de leerlingen. Het eerste spel is plaatje-plaatje. Het tweede spel is plaatje-woord.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

- Herhaal de begrippen "meer" en "minder".
- Doe dit bijvoorbeeld door een leerling een pen te     geven en een leerlingen twee pennen.
- Vraag wie er meer of minder pennen heeft.
- Laat de leerlingen blz. 30 voor zich nemen.
- Laat de leerlingen omcirkelen wie er "meer"               heeft.
- Stel vragen, bijvoorbeeld:
   - Wie heeft er meer cola, Tim of Sam?
- Herhaal dit met de anderen.

Slide 17 - Slide

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.
2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je                        vingers. Laat de leerlingen meetellen.
3. Lees de zin nog een keer en laat de                              leerlingen samen met jou de zin herhalen.
4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)           herhalen.
5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.
6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.
7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.
8. Herhaal met de rest van de zinnen.
Zinnen
Hoeveel weegt de kaas?
De kaas weegt 1000 gram.
1000 gram is een kilo.
Hoeveel weegt de vis?
De vis weegt 500 gram.
1000 is meer dan 500.
500 is minder dan 1000.

Slide 18 - Slide

Luister en zeg na.

Slide 19 - Slide

Laat de leerlingen nu online les 5 maken op www.ncbstart.nl.

Slide 20 - Slide