Les 2, Bijspijkerprogramma

Les 2, Bijspijkerprogramma
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Les 2, Bijspijkerprogramma

Slide 1 - Slide

Programm Heute
  • Wiederholung unregelmäßige Verben
  • Wiederholung schwache Verben
  • Wiederholung starke Verben

  • Neu: Satzanalyse (= ontleden)

Slide 2 - Slide

Unregelmäßige Verben

haben, sein oder werden?

-->Vergiss nicht, zu konjugieren (vervoegen)!

Slide 3 - Slide

............... Eva Zeit für mich?

Slide 4 - Open question

.............. Sie schon wieder im Ausland?

Slide 5 - Open question

.................. du müde?

Slide 6 - Open question

Wir ............... unseren Eltern mit der Arbeit geholfen.

Slide 7 - Open question

.............. ihr froh, dass der Urlaub beginnt?

Slide 8 - Open question

Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Slide 9 - Open question

Schwache Verben

Slide 10 - Slide

Ich [machen] . . . . einen Kuchen.

Slide 11 - Open question

Rick [heiraten] . . . . das schöne Mädchen.

Slide 12 - Open question

Du [tanzen] . . . . sehr witzig.

Slide 13 - Open question

Ihr [reparieren] . . . . zusammen das Fahrrad?

Slide 14 - Open question

Starke Verben

Slide 15 - Slide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[schlafen] . . . . er schon?

Slide 16 - Open question

Ich [laufen] . . . . durch die Straße.

Slide 17 - Open question

Ihr [raten] . . . . nicht, welche Kinder er eingeladen hat.

Slide 18 - Open question

Er [laufen] . . . . gerne Schlittschuh und er [fallen] . . . . fast nie.

Slide 19 - Open question

Das kleine Mädchen [brechen] . . . . fast die alte Vase.

Slide 20 - Open question

Satzanalyse
Ontleden --> Onderdeel van de naamvallen

Slide 21 - Slide

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
stap 2:  Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 22 - Slide

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval

Slide 23 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
Ich habe meiner Mutter eine Zeitung gekauft

[onderwerp]   [meew. vw]      [lijdend vw]
         1e                            3e                           4e

Slide 24 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
4e naamval ➔ lijdend voorwerp
 
vraag: “wie/ wat + onderwerp + gezegde” ? = lijdend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 25 - Slide

Ontleden (net als in het Nederlands)
3e naamval ➔ meewerkend voorwerp 
 
vraag: “aan wie/ voor wie” ? = meewerkend voorwerp
 
Ik heb voor mijn moeder een krant gekocht  

Slide 26 - Slide

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> kies dan meteen de juiste naamval 
nee --> ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval

Slide 27 - Slide

Weet je het nog?

Slide 28 - Slide

Welke naamval hoort bij het onderwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 29 - Quiz

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 30 - Quiz

Welke naamval hoort bij het meewerkend voorwerp?
A
1ste naamval
B
2de naamval
C
3de naamval
D
4de naamval

Slide 31 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 32 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 33 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv
C
wie / wat + onderwerp + gezegde
D
aan wie / voor wie

Slide 34 - Quiz

Üben
Je gaat oefenen met het ontleden. 
Gebruik voor de oefening je aantekeningen en het naamvallenschema.

Let goed op het geslacht en welk schema je moet gebruiken.  Gebruik de stappen - gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Slide 35 - Slide

Ich habe d.... Chef (m) endlich mal d... Wahrheit (v) gesagt.

Slide 36 - Open question

Ich habe d.... Großmutter im Krankenhaus besucht.

Slide 37 - Open question

Vater gibt d..... Kinder... nur wenig Taschengeld.

Slide 38 - Open question

Wir haben d.... Firma (v) ein... günstiges Angebot (o) gemacht.

Slide 39 - Open question

Du sollst sofort d..... Direktorin anrufen.

Slide 40 - Open question

Wir machen Ihnen ein.... Vorschlag (m).

Slide 41 - Open question