Check voorkennis De waarde van geld

Wanneer zijn producten alternatief aanwendbaar?
A
Als een middel verschillende behoeften kan bevredigen
B
Als een product voor 1 doel gebruikt wordt
C
Als producten beperkt aanwezig zijn
D
Als de baten hoger zijn dan de kosten
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wanneer zijn producten alternatief aanwendbaar?
A
Als een middel verschillende behoeften kan bevredigen
B
Als een product voor 1 doel gebruikt wordt
C
Als producten beperkt aanwezig zijn
D
Als de baten hoger zijn dan de kosten

Slide 1 - Quiz

Twee beweringen over ruil.
I. Door arbeidsdeling ontstaat behoefte aan ruil.
II. Indirecte ruil verhoogt de transactiekosten.
Welke bewering(en) is/zijn goed?




A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 2 - Quiz

Bij een verandering van het budget verandert de helling van de budgetlijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Denk aan een Product A en Product B budgetlijn. Stel de prijs van Product A verdubbelt.
Hoeveel kan je nog van maximaal van product B kopen?
A
de helft
B
ongeveer 3/4de
C
evenveel
D
Niet te zeggen zonder meer informatie

Slide 4 - Quiz

Dagelijkse uitgaven zijn:
A
uitgaven van een huishouden en de kosten die regelmatig terug keren
B
gewone uitgaven voor boodschappen die je betaald van huishoudgeld
C
uitgaven die je niet zo vaak doet of waar je voor moet sparen

Slide 5 - Quiz

Noem een voorbeeld van een product waarin je kunt voorzien door middel van zelfvoorziening

Slide 6 - Open question

NL Jpn
Computer 25 10
Voedsel 50 40

De opofferingskosten zijn als volgt:
A
NL voedsel: 2 computers Jpn voedsel: 4 computers Jpn computers: 0,25 voedsel
B
NL voedsel: 2 computers Jpn voedsel: 0,25 computers Jpn computers: 4 voedsel
C
NL voedsel: 2 computers Jpn voedsel: 0,25 computers Jpn computers: 4 voedsel
D
NL voedsel: 0,5 computers Jpn voedsel: 0,25 computers Jpn computers: 4 voedsel

Slide 7 - Quiz

Wat is de beste omschrijving van schaarste
A
Schaarse producten zijn zeldzaam
B
Door schaarste kunnen mensen bijna niks kopen
C
Door oneindige behoeften mensen en beperkte middelen ontstaat schaarste
D
Schaarste ontstaat doordat mensen te weinig willen kopen met de vele middelen die zij hebben.

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Waarde van geld
- Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal van het geld
- Extrinsieke of nominale waarde: waarde die erop staat.
- Interne waarde: dit zegt iets over hoeveel je kunt kopen voor het geld; de koopkracht. Als de prijzen stijgen, kun je minder kopen van eenzelfde hoeveelheid geld. Dan daalt de interne waarde.

Slide 10 - Slide

Waarde van geld
Externe waarde:  De waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt. 

Slide 11 - Slide

Waardeschommelingen
Nominale waarde blijft altijd gelijk. 
Intrinsieke waarde schommelt (goud).
Interne waarde verandert ook (inflatie).
Externe waarde is vast of variabel(later meer)

Slide 12 - Slide

intrinsieke waarde hoger dan de nominale waarde

Geld is vertrouwen 

Slide 13 - Slide

Wet van Gresham
Wet van Gresham:”Bad money drives out good money”. Munten met hoge intrinsieke waarde 
worden bewaard en alleen munten 
met lage intrinsieke waarde worden 
uitgegeven. 
“Bad money” blijft dus in omloop, “good money” verdwijnt.

Slide 14 - Slide

Wet van Gresham
Wet van Gresham:”Bad money drives out good money”. Munten met hoge intrinsieke waarde 
worden bewaard en alleen munten 
met lage intrinsieke waarde worden 
uitgegeven. 
“Bad money” blijft dus in omloop, “good money” verdwijnt.

Slide 15 - Slide