La semaine 23 2022 (14,15,16 juin)

La semaine 23: le vingt-quatre, le vingt-cinq et le vingt-six mai

5.5 ex. 16a t/m c  apprendre 5 uitleg 
5.6 ex. 17,18,19,20

1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

La semaine 23: le vingt-quatre, le vingt-cinq et le vingt-six mai

5.5 ex. 16a t/m c  apprendre 5 uitleg 
5.6 ex. 17,18,19,20

Slide 1 - Slide

Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: 5.5 mk 16 a,b,c
1. Questions?
2. Herhalen vorige week
3. Doornemen apprendre 5 en oefenen
4. Faire: ex. 16 a,b,c
5. Évaluation
6.  Faire: Apprendre 5 - ex. 16 a t/m c

Slide 2 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les:
- weet je wat een aanwijzend voornaamwoord in het NL & FR is
- weet je hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt in het FR 
- Weet je eindelijk wat de woordjes ce / cet / cette / ces betekenen :) 

Slide 3 - Slide

Regelmatige ww op -IR  présent
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ISSONS
ISSEZ
ISSENT
IT
IS
IS

Slide 4 - Drag question

Wat zijn de juiste uitgangen van de regelmatige ww. op IR (présent)
A
is, is, it, issons, issez, issent
B
is, is, is, ons, ez, ent
C
is, it, it, isons, isez, isent
D
is, it, it, issons, issez, ont

Slide 5 - Quiz

ww op ir, welke vorm is correct?
Anne et Marie ................ vite.
A
rougis
B
rougissons
C
rougissent
D
rougissez

Slide 6 - Quiz

WW -ir présent :
Welke vorm is juist?
A
il choisit
B
nous choisissent
C
vous choisit
D
ils choississez

Slide 7 - Quiz

WW -ir présent :
Welke vorm is juist?
A
je finit
B
je choisis
C
tu finissons
D
tu choisissez

Slide 8 - Quiz

regelmatige ww op -ir

rougir : nous
A
tu rougis
B
tu rougit
C
nous rougons
D
nous rougissons

Slide 9 - Quiz

Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Slide

Laten we eerst beginnen met het ophalen van voorkennis.
Weet je nog wat een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands is?
Klik in de lessonup op dit icoontje voor het geluidsfragment

Slide 11 - Slide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 12 - Quiz

Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 13 - Quiz

Toelichting aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands 
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
 Dat = aanwijzend vnw
Klik op het geluidsicoontje

Slide 14 - Slide

En dan nu in het Frans..
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:






Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord ná het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc

Slide 15 - Slide

Stappenplan aanwijzend vnw [ aantekening!]
deel 1
Stap 1 : Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord. 
Staat het in het meervoud? [meestal eindigt het op  x / s.] --> gebruik CES
par exemple: Ces garçons ont beaucoup de devoirs  
Stap 2: is het woord vrouwelijk? [woorden uit je woordenlijst met lidwoord "la"] --> gebruik CETTE
par exemple: Cette salade est délicieuse.

Slide 16 - Slide

Aanwijzend vnw [aantekening] deel 2
* Woorden [met lidwoord un / le] zijn mannelijk. De volgende stappen zijn voor woorden in het MANNELIJK ENKELVOUD 

Stap 3a: controleer of het woord begint met een klinker / h 
Gebruik: CET.  par exemple: Cet hôtel est fermé.
Stap 3b: mannelijk enkelvoud. Gebruik: CE
par exemple: Ce garçon travaille bien!

Slide 17 - Slide

En nu even oefenen:

Slide 18 - Slide

sleep de woorden naar het juiste aanwijzend vnw 
ce
cet
cette
ces
épinards
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
journaux

Slide 19 - Drag question

_____ livre [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 20 - Quiz

________ autographe [mannelijk]
A
cette
B
ce
C
ces
D
cet

Slide 21 - Quiz

______agenda [mannelijk]
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet

Slide 22 - Quiz

________ filles [vrouwelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 23 - Quiz

_______ billet [mannelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 24 - Quiz

______ soirée [vrouwelijk]
A
cette
B
cet
C
ce
D
ces

Slide 25 - Quiz

______garçons (mnl.mv)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 26 - Quiz

_____ acteur [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 27 - Quiz

_______ émission (v)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 28 - Quiz

________ magazine (m)
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 29 - Quiz

______ journaux
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 30 - Quiz

________ dame (v)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 31 - Quiz

______chanteuses (vrl,mv)
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 32 - Quiz

______ salade (v)
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette

Slide 33 - Quiz

Heb ik alles begrepen?
A
Ja, ik vond het gemakkelijk
B
Als ik de grammatica nog een keer lees, kan ik dit wel.
C
Ik heb nog wel een vraag.
D
Help! Ik begrijp er niets van!

Slide 34 - Quiz

En nu jij, et maintenant c'est à toi: 


Devoirs: 5.5  apprendre 5
                  en mk ex. 16a,b,c en 17 t/m 20

Slide 35 - Slide

Le programme d'aujourd'hui: 2e les: 



Vandaag: apprendre 4 en 10 , 5.6 ex. 17,18,19,20
1. Questions?
2. Voor jezelf herhalen aanwijzend vnw, doornemen apprendre 4 en 10
3. Doornemen ex. 17,18,19,20 
4. Faire: 17,18,19,20
5.  Évaluation
6.  Faire: Apprendre 4, 5 - ex. 17,18,19,20

Slide 36 - Slide

Le but d'aujourd'hui: 
Pouvoir raconter quelque chose sur une ville ou une région.

iets kunnen  vertellen over een stad of streek.

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Link

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Link

En nu jij, et maintenant c'est à toi: 


Devoirs: 5.6 
mk ex. 17 t/m 20 en 
apprendre 6 et 10

Slide 42 - Slide