Semana 41

1 / 30
next
Slide 1: Slide
SpaansWOStudiejaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Necesitas el portátil (laptop) om de les te starten via LessonUp.

Slide 2 - Slide

Normas de clase Lesafspraken
  • Probeer zo veel mogelijk Spaans te praten
  • Niemand wordt uitgelachen
  • Als je een vraag hebt, eerst hand opsteken
  • Mobiel in telefoontas, behalve als ik zeg dat je 'm nodig hebt
  • Spullen mee
  • Huiswerk bijhouden

Slide 3 - Slide

Llevar a clase Mee naar de les
Hay que llevar 6 cosas. ¿Cuáles son?

Je moet 6 dingen meenemen naar elke les. Welke zijn dat?

Slide 4 - Slide

Llevar a clase Mee naar de les
  1. Libro de texto Tekstboek
  2. Laptop Portátil
  3. Libro de ejercicios Werkboek(online)
  4. Cuaderno Schrift
  5. Boli Pen
  6. Carpeta Mapje 

Slide 5 - Slide

Español en clase Klassentaal
LT p. 16

Slide 6 - Slide

Énfasis Klemtoon
  • Meestal valt de klemtoon op de een-na-laatste lettergreep.
  • Eindigt een woord niet op een -s, -n of een klinker, dan valt de klemtoon op de laatste lettergreep. 
  • Bij een accent, valt de klemtoon altijd op de letter met accent.


Slide 7 - Slide

Presentarte Jezelf voorstellen
Me llamo Ik heet...
Tengo ... años Ik ben ... jaar
Soy de ... Ik kom uit...
Vivo en ... Ik woon in...
Soy holandés Ik ben Nederlands.
Mi número de teléfono es el... Mijn telefoonnummer is...
Mi correo electrónico es... Mijn e-mailadres is...

LT p 20

Slide 8 - Slide

Presentarte Jezelf voorstellen
Me llamo Anke
Tengo 26 años 
Soy de Los Países Bajos (Holanda)
Vivo en Groningen
Soy holandés(a).
Mi número de teléfono es el 06-12345678
Mi correo electrónico es a.van.dijk@o2g2.nl

LT p 20

Slide 9 - Slide

Preguntas - vragen
¿Cómo te llamas?
¿Cuántos años tienes?
¿Cómo se escribe?
¿Puedes repetirlo?
¿Qué tal?
¿De dónde eres?
¿Dónde vives?

Slide 10 - Slide

Mannelijk en vrouwelijk
In het Spaans kunnen woorden mannelijk of vrouwelijk zijn.
Bijvoorbeeld:
el abuelo, la abuela
la escuela, el colegio

Slide 11 - Slide

Enkelvoud en meervoud
In het Spaans maak je een woord meervoud door +es of +s achter te plakken. Bijvoorbeeld:
la abuela > las abuelas
el profesor > los profesores

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Werkwoorden
Werkwoorden zijn niet mannelijk of vrouwelijk, maar kunnen wel in het enkelvoud (ik, jij, hij/zij, u of meervoud (wij, jullie, zij/u) staan. Voorbeelden:
hablar = praten comer =eten escribir = schrijven


Slide 16 - Slide

Zinsvolgorde
In het Spaans is de zinsvolgorde bijna hetzelfde als in het Nederlands. Namelijk:
plaats/tijd/manier
- Onderwerp - Werkwoord - Rest van de zin -
plaats/tijd/manier

Slide 17 - Slide

Zinsvolgorde
Let op het volgende:
de ontkenning (no) komt altijd voor het werkwoord
Bijvoorbeeld: No vivo en Inglaterra. = Ik woon niet in Engeland.

Slide 18 - Slide

examen
Mañana
un
tengo

Slide 19 - Drag question

hermano
matemáticas
estudia
Mi

Slide 20 - Drag question

De ik vorm van tener
A
teno
B
tene
C
tieno
D
tengo

Slide 21 - Quiz

De hij/zij/u/het vorm van zijn
A
eres
B
es
C
sois
D
son

Slide 22 - Quiz

De wij vorm van hablar
A
hablemos
B
hablamos
C
hablan
D
habláis

Slide 23 - Quiz

Los verbos = de werkwoorden
Ik vind dat ik de Spaanse werkwoorden uit mijn hoofd kan zeggen
Ik vind het moeilijk om de uitgangen uit mijn hoofd te leren.
Ik vond deze les erg nuttig omdat ik heb geoefend met de werkwoorden waardoor ik het nu beter kan.
Ik ben zeer tevreden over wat ik heb gedaan in de les. Zo wil ik nog een keer werken.

Slide 24 - Poll

Om even in te komen
Je hoort nu een fragment.
Hier krijg je geen vragen over.
Als je het fragment hebt gehoord, lees dan de vraag voor het echte eerste fragment.

Slide 25 - Slide

¿Por qué las especies eran tan importantes en esa época?

Slide 26 - Open question

¿Qué hecho demográfico cambió en esta época?

Slide 27 - Open question

¿Quiénes financiazó el viaje de Colón?
¿Podrías explicar el motivo?

Slide 28 - Open question

¿En qué año partieron las carabelas?

Slide 29 - Open question

Tres carabelas partieron desde Huelva el sur de España, pero qué nombre no tenía una de esas carabela?
A
La Santa María
B
La Pinta
C
La Niña
D
La Reina

Slide 30 - Quiz