Histoire littéraire du Classicisme

1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Le Classicisme

Les faits
Les arts

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

De pruikentijd (die tot in de 19e eeuw zou duren) begon met Louis XIV. Waarom begon hij hiermee?
A
Hij had stijl haar en wilde graag krullen
B
Hij was kaal als gevolg van roodvonk
C
Hij was het zat om dagelijks een uur bij de kapper te moeten zitten
D
Hij vond een grote haardos passen bij het koningschap

Slide 4 - Quiz

17e siècle – Le Grand Siècle​


Louis XIV – L’État, c’est moi!  Le Roi Soleil​

Monarchie absolue ​




Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

'L'état, c'est moi!'

Slide 7 - Slide

Tijdsbeeld
  • Er heerst armoede en het volk moet hoge belastingen betalen om de pracht en praal van het regime te kunnen betalen. 
  • Protestanten wordt hun godsdienstvrijheid afgenomen. 
  • Op scholen krijgen leerlingen verplicht les van een katholieke docent in dienst van de staat. De verspreiding van het protestantse denken wordt zo tegengegaan. 

Slide 8 - Slide

Tijdsbeeld
  • 17de eeuw. 
  • Le Grand Siècle : de grote schrijvers Molière, Racine en La Fontaine
  • Het classicisme is verbonden met Louis XIV, de Zonnekoning (le Roi soleil). Louis XIV staat voor absolute macht. Hij bepaalt niet alleen politiek wat er gebeurt, maar heeft ook veel invloed op de kunst en literatuur. De belangrijkste auteurs uit deze tijd zijn in dienst van Louis XIV en werken aan het hof van Versailles. De kunst is dus eigenlijk staatskunst. Wat niet bij de koning in de smaak valt, wordt gecensureerd.  

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Le théâtre
  • Lijken op die van de klassieken oudheid
  • La régle des trois unités:
Unité de temps: Het verhaal moet zich afspelen binnen 24 uur.
Unité de lieu (plaats): alles speelt zich af op één plek.
Unité d'action (handeling): één verhaallijn, geen nevenintriges 
  • La bienséance (de welvoeglijkheid) : Op het toneel, geen bloed vloeien en geen grof taalgebruik.  

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Le théâtre: La tragédie (Racine, Corneille) :=(

  • De held moet moeilijke keuzes maken tussen zijn hartstocht en zijn eer. 
  • Veelal onderwerpen uit de klassieke mythologie
  • Het thema van een tragedie is een conflictsituatie die eindigt met de gewelddadige dood of de sociale en psychische ondergang van de hoofdpersoon.
  • Tragische eind


 et la comédie (Molière) :=)

  • De zeden en gewoontes van die tijd op hak genomen: kritiek te leveren op het hofleven en de maatschappij. 
  • Literair werk dat is geschreven met de bedoeling lezers/kijkers te vermaken en te amuseren
  • In de komedies van Molière, werd het toneelspel afgewisseld door dans: Comédie-Ballet.
  • Molière speelde ook vaak in zijn eigen stukken.
  • Regels: hoefde niet aan alle classicistische regels te voldoen.

Slide 16 - Slide

La comédie: Le malade imaginaire de Molière
  • Voor het eerst opgevoerd in 1673, gaat over de hypochonder Argan,wiens leven draait om ziektes waaraan hij denkt te lijden. 
  • Dit stuk neemt niet enkel Argan op de hak maar ook de doktoren die aan hem goed geld verdienen. 
  • (Leuk?) weetje: Molière, die zelf de rol van Argan vertolkte, kreeg een toeval op het toneel en overleed aldaar. (Hij regisseerde zijn eigen stukken en speelde er zelf ook in mee!)

Slide 17 - Slide



Drama: La tragédie

  • Het meest nobele genre tijdens het classicisme. 
  • Beroemdste tragedieschrijver = Jean Racine.
  • Hooggeplaatste personen (vaak gebaseerd op personen uit de oudheid) -> onoplosbare psychologische of morele conflicten  ->  een onomkeerbaar noodlot.
  • Strikte vormregels (van Aristotoles!):
1. bienséance (geen bloedvergieten, geen schokkende gebeurtenissen rechtstreeks)
2. catharsis (zuiverende werking op toeschouwer, geschokt, maar leert ervan -> beter mens!)
3. règles des trois unités (éen plek, één etmaal, één verhaallijn).

Slide 18 - Slide

La tragédie: "Phèdre" de Racine
  • Jean Racine (1639-1699) = beroemdste tragedieschrijver, lid van de Académie Française, een belangrijke positie aan het hof bekledend. 
  • De Bijbel en de klassieke toneelstukken -> belangrijkste inspiratiebronnen voor zijn toneelstukken. 
  • Conflict tussen liefde en familie-eer staan centraal bij zijn personnages.
  • Phèdre: het hoofdpersonnage Phèdre, een Griekse koningin, wordt verliefd op haar stiefzoon...

Slide 19 - Slide

Tijdsbeeld
  • De klassieke oudheid is een belangrijke inspiratiebron in de literatuur. 
  • Literatuur is bedoeld om van te leren en mensen op te voeden  maar tegelijkertijd te plezieren (plaire et instruire). De les wordt vaak verpakt in een dierenverhaal of komedie: Les Fables
  • In de 17de eeuw bestaat hét Frans nog steeds niet echt. Louis XIV wil één taal die nauwkeurig omschreven is en richt de Académie Française: doel 'de taal te zuiveren". 
  • Middels 1 taal kan de koning macht uitoefenen. 

Slide 20 - Slide

Le Classicisme ‘Litérature’
Jean de la Fontaine  Fables​​
Kritiek maatschappij, politiek, hofleven​
Indirecte kritiek​​
La morale! ​

Jean de la Fontaine est inspiré par le poète grec Esope​






Slide 21 - Slide

--> Le corbeau et le renard

Slide 22 - Slide

Les fables: Jean de la Fontaine
  • Kritiek op de maatschappij, politiek en het hofleven van zijn tijd.
  • Dergelijke kritiek is altijd indirect
  • kort, verzonnen verhaal waarin dieren de hoofdrol spelen. Ze krijgen een typische menselijke eigenschap toegeschreven, en kunnen spreken en handelen.
  • Succes -> tot adelstand verheven 
  • Protecteur = Fouquet

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Welke regel hoort NIET bij het Classicisme? (Bij het klassieke toneel)
A
Eenheid van tijd, plaats en handeling
B
La Bienséance: geen bloed en geen grof taalgebruik
C
Het moet een intrige uit de Klassieke oudheid hebben
D
Het moet gaan over gewone mensen, boeren, zeelui, etc

Slide 26 - Quiz

Wat is NIET kenmerkend voor een fabel?
A
Er zit altijd een moraal in het verhaal
B
Er zit altijd een vos in, zoals maître Renard
C
De hoofdpersonen zijn dieren
D
Er wordt verholen kritiek gegeven op de maatschappij

Slide 27 - Quiz

Wat scheef Molière vooral?
A
Komedies
B
Tragedies
C
Fabels

Slide 28 - Quiz

Waarom schreef Jean de la Fontaine fabels?
A
Om politieke en maatschappelijke kritiek te kunnen uiten
B
Omdat hij van dieren hield
C
Omdat hij dieren beter vond dan mensen
D
Omdat hij alleen voor kinderen schreef

Slide 29 - Quiz

Wat wordt herdacht/gevierd op le 14 juillet?
A
De dood van Louis XIV
B
De onthoofding van Louis XVI en Marie-Antoinette
C
De bestorming van de Bastille
D
Het verschijnen van de eerste encyclopedie

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide