Les verbes en -er et -re

Hoe goed weet je nog hoe je de regelmatige werkwoorden moet vervoegen? (présent)
😒🙁😐🙂😃
1 / 17
next
Slide 1: Poll
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoe goed weet je nog hoe je de regelmatige werkwoorden moet vervoegen? (présent)
😒🙁😐🙂😃

Slide 1 - Poll

Slide 2 - Video

Regelmatige werkwoorden op -er, -ir, -re
Vervoegen in de présent

1. Haal -er of -re van het werkwoord af
Je houdt de stam van het werkwoord over

2. Plak de juiste uitgang erachter. 

Slide 3 - Slide

Regelmatige werkwoorden op -er
Je -e
Tu -es
Il / elle / on -e
Nous -ons
Vous -ez
Ils / elles -ent

Slide 4 - Slide

Vervoeg:
Vous (aimer)
A
Vous aimez
B
Vous aimons
C
Vous aimes
D
Vous aime

Slide 5 - Quiz

Vervoeg:

Je/J' (aimer)
A
Je aimes
B
Je aime
C
J'aimes
D
J'aime

Slide 6 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -re
Je -s
Tu -s
Il / elle / on -
Nous -ons
Vous -ez
Ils / elles -ent

Slide 7 - Slide

Vervoeg:

Ils (rendre)
A
Ils rendrent
B
Ils rend
C
Ils rendent
D
Ils rendont

Slide 8 - Quiz

Vervoeg:

Elle (vendre)
A
Elle vend
B
Elle vendre
C
Elle vends
D
Elle vendent

Slide 9 - Quiz

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (parler)

Slide 10 - Open question

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (vendre)

Slide 11 - Open question

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Nous (marcher)

Slide 12 - Open question

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Vous (attendre)

Slide 13 - Open question

Nu de passé composé 
de regel is: je neemt het werkwoord
haalt de -er of -re af
je hebt de stam. Voeg daarbij een é voor werkwoorden op -er en een u voor werkwoorden op -re
vergeet niet het hulpwerkwoord avoir!
voorbeeld: on a parlé (parler)
nous avons vendu (vendre)

Slide 14 - Slide

passé composé
vendre
j'ai vendu
tu as vendu
il/elle/on a vendu
nous avons vendu
vous avez vendu
ils/elles ont vendu
parler
j'ai parlé 
tu as parlé 
il/elle/on a parlé
nous avons parlé
vous avez parlé 
ils/elles ont parlé 

Slide 15 - Slide

hoe vervoeg je:
ik heb verkocht/jij hebt verloren/zij heeft gedanst/ u heeft gelopen
A
j'ai vendru/ tu as perdu/elle a dansée/ vous avez marchez
B
j'ai vendu/tu as perdu/elle a dansé/ vous avez marché
C
j'ai vendu/tu a perdu/ elle a dansé/ vous avez marchez

Slide 16 - Quiz

Nu doen
Maak nu uit chapitre 1 opdracht  29 tm 32 af (als je die nog niet af hebt)

Ga daarna naar verbuga.eu of oefen met het werkwoordenstencil



Slide 17 - Slide