Gebiedende wijs

Wat gaan we doen vandaag.

- Vandaag gaan we kijken naar de gebiedende wijs. 

- Jullie hoeven alleen de tú en usted-vorm te weten.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen vandaag.

- Vandaag gaan we kijken naar de gebiedende wijs. 

- Jullie hoeven alleen de tú en usted-vorm te weten.

Slide 1 - Slide

Escuchar
Beber
Escribir
Escucha
Bebe
Escribe
Usted
Escuche
Beba
Escriba
Jullie leren alleen de bevestigende vorm, 'open het raam', 'maak je huiswerk'.
De tú-vorm is eigenlijk de hij/zij-vorm.
De usted-vorm heeft contra uitgangen. De -AR uitgangen worden -ER en -IR en andersom.

Slide 2 - Slide

De gebiedende wijs ( el imperativo ).

(Jij) Praat met je moeder.
Habla con tu madre.

(Usted) Praat met uw moeder.
Hable con su madre.

Slide 3 - Slide

Come siempre tres veces al día.
Tú of usted?
A
B
usted

Slide 4 - Quiz

Entrena todos los días.
Tú of usted?
A
B
usted

Slide 5 - Quiz

Beba mucha agua.
Tú of usted?
A
B
usted

Slide 6 - Quiz

Lleve ropa bonita en la fiesta.
A
B
usted

Slide 7 - Quiz

Pablo (escribir)____una carta a tus padres.

Slide 8 - Open question

Clara, ¡ escuchar al profesor!

Slide 9 - Open question

Miguel, (hablar)____ menos por favor.

Slide 10 - Open question

Abuela, usted (comprar)___muchas manzanas en el supermercado.

Slide 11 - Open question

Señor Hudson, (leer)____bien estas palabras.

Slide 12 - Open question

Tú (bereiden)_____la comida esta noche.
A
preparas
B
prepara
C
compra
D
compre

Slide 13 - Quiz

Usted (kopen)______cuatro kilo de patatas.
A
hable
B
escuche
C
venda
D
compre

Slide 14 - Quiz

Tú (reizen)_____cada año a España para visitarme.
A
compra
B
viaja
C
descansa
D
mira

Slide 15 - Quiz

USTED
compra
hable
escuche
empieza
escriba
pueda
pregunta
trabaja

Slide 16 - Drag question

El imperativo. Sleep de juiste vormen naar de juiste persoon.
USTED
baja
vive
juega
escriba
gana
nade
descanse
escale

Slide 17 - Drag question

Je moet iemand kunnen beschrijven voor de SO.
We gaan hier even kort mee oefenen

Slide 18 - Slide

Wanneergebruik je 'ser', 'tener', 'llevar'? Zet de zelfst vnw/ bijv vnw bij het juiste werkwoord.
SER
TENER
LLEVAR
holandés
guapo
barba
alto
gafas
aburrido
el pelo azul
los ojos verdes

Slide 19 - Drag question

SER
TENER
LLEVAR
Pelo
Ojos
Alto/-a
Gafas
holandés/-a
ropa
simpático/-a
gordo/-a

Slide 20 - Drag question

Welk werkwoord gebruik je bij welke beschrijvingen?
Koppel deze aan elkaar!
timer
0:20
los ojos azules, una nariz grande, los ojos marrones
una coleta, una camiseta, barba, gafas
calvo, bajo, guapo
llevar
ser
tener

Slide 21 - Drag question

Wanneergebruik je 'ser', 'tener', 'llevar'? Zet de zelfst vnw/ bijv vnw bij het juiste werkwoord.
SER
TENER
LLEVAR
simpático
feo
bigote
bajo
barba
alegre
el pelo azul
los ojos verdes

Slide 22 - Drag question

Haarkleur beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord
Extra uitleg werkwoorden bij personen beschrijven

Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Lever gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 23 - Quiz

Welk werkwoord gebruiken we bij woorden als barba, bigote, gafas, coleta.
A
llevar
B
llevar y ser
C
ser
D
ser y tener

Slide 24 - Quiz

ser - tener of llevar?
Ana _______ el pelo rubio
A
tiene
B
es
C
lleva

Slide 25 - Quiz

ser - tener - llevar?
Pedro y Xavi _______ gafas
A
tienen
B
son
C
llevan

Slide 26 - Quiz

Karakter beschrijven in het Spaans doe je met het werkwoord....
Ser gebruik je bij het beschrijven van uiterlijk en/of karakter wanneer er een bijvoeglijk naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Ella es guapa.

Estar gebruik je bij gemoedstoestanden
Bijvoorbeeld: Estoy contenta. 

Tener gebruik je als je beschrijft hoe oud iemand is of wanneer er een zelfstandig naamwoord volgt. 
Bijvoorbeeld: Tengo los ojos azules.

Llevar gebruik je als je beschrijft of iemand iets draagt/aanheeft. 
Bijvoorbeeld: Lleva los pantalones azules. 

A
Ser
B
Llevar
C
Estar
D
Tener

Slide 27 - Quiz