§3.4 Reserveren

§3.4 Reserveren
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

§3.4 Reserveren

Slide 1 - Slide

§3.3 Weet je het nog? 
Begrippen:
  • Budgetteren
  • Drie soorten uitgaven: vaste lasten, dagelijkse uitgaven en incidentele uitgaven.
  • Budget
  • Budgetplan

Slide 2 - Slide

§3.4 Kennen / kunnen
Begrippen:
  • Duurzaam consumptiegoed
  • Gebruiksduur
  • Reserveren
  • Vervangingsprijs
  • Restwaarde

Slide 3 - Slide

Duurzaam product
Als het product vervangen moet worden, dan koop je een nieuw exemplaar.

Je koopt dit product voor een aanschafprijs/vervangingsprijs



Slide 4 - Slide

Duurzame Consumptiegoederen
1) Auto
2) Keuken
3) Badkamer

Slide 5 - Slide

Terugblik:
Duurzame consumptiegoederen hebben doorgaans:
• een hoge aanschafprijs;
• een lange gebruiksduur.

Slide 6 - Slide


  • Waarom je moet reserveren?
  • Hoe je moet reserveren?

Slide 7 - Slide

Restwaarde
Duurzame goed is kapot/onverkoopbaar= geen restwaarde
Duurzame goed heeft nog waarde/verkoopbaar= wel restwaarde

Slide 8 - Slide

Afschrijvingskosten per maand
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in maanden

kan natuurlijk ook per jaar dan...
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in jaren

Slide 9 - Slide

Reserveren
Reserveren = sparen 

Slide 10 - Slide

Duurzame consumptiegoederen (meerdere antwoorden mogelijk)
A
houden rekening met het klimaat
B
zijn duur
C
gaan meestal kort mee
D
gaan meestal lang mee

Slide 11 - Quiz

Wat is restwaarde?
A
Dit is de waarde van de restjes
B
de restwaarde is altijd rond de €0
C
Dit is de huidige waarde uitgedrukt in € van een gebruiksgoed.
D
De waarde van de producten die niet verkocht zijn.

Slide 12 - Quiz

Als je geld leent voor de aanschaf van duurzame consumptiegoederen spreek je van een ..
A
Hypothecaire lening
B
Persoonlijke lening
C
Consumptieve lening
D
Doorlopend krediet

Slide 13 - Quiz

Meestal moet je geld reserveren voor vaste lasten.
A
Waar!
B
Niet waar!

Slide 14 - Quiz

Na 5 jaar verkoop je, je telefoon voor €300,-. Waar gaat het hier over?
A
Aanschafprijs
B
Vervangingsprijs
C
Restwaarde

Slide 15 - Quiz

De inruilwaarde is hetzelfde als de restwaarde
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Reserveren is hetzelfde als sparen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Aanschafwaarde machine: 15.000
Restwaarde: 5.000
Gebruiksjaren: 4
Bereken de jaarlijkse afschrijving

Slide 18 - Open question

Een bedrijf koopt een laptop voor € 1.200. Deze gaat 3 jaar mee en heeft een restwaarde van € 0. Bereken de afschrijving.

Slide 19 - Open question

Aanschafprijs auto: 20.000, restwaarde: 5.000. Aantal gebruiksjaren: 3. Beteken de jaarlijkse afschrijving

Slide 20 - Open question