Les 1

les 1 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

les 1 

Slide 1 - Slide

leerdoelen basis

4.1.1 Je kunt apparaten noemen die werken op batterijen.
4.1.2 Je kunt de plus en de min van een batterij aanwijzen.
4.1.3 Je kunt de spanning van een staafbatterij benoemen.
4.1.4 Je kunt de spanning van een penlite-batterij benoemen.
4.1.5 Je kunt de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt.
4.1.6 Je kunt uitleggen hoe een platte batterij is opgebouwd.
4.1.7 Je kunt uitleggen waarom batterijen schadelijk zijn voor het milieu.
4.1.8 Je kunt beschrijven hoe oplaadbare batterijen werken.
4.1.9 Je kunt uitleggen waarom sommige apparaten niet goed werken met oplaadbare batterijen.
leerdoelen kader

4.1.1 Je kunt uitleggen hoe je een gesloten stroomkring maakt.
4.1.2 Je kunt het verschil tussen geleiders en isolatoren beschrijven.
4.1.3 Je kunt een aantal geleiders en isolatoren noemen.
4.1.4 Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.
4.1.5 Je kunt beschrijven wat een elektrische stroom is.

Slide 2 - Slide

introductie maken kader

Slide 3 - Slide

uitleg basis

Slide 4 - Slide

Elektriciteit
Veel apparaten werken op batterijen. 

Batterijen geven elektriciteit.

Je hebt vele verschillende batterijen.

Slide 5 - Slide

staafbatterij
Een eenvoudige batterij is de staafbatterij.
De staafbatterij heeft een dopje en daar staat een +. 
Dit is de plus van de batterij. 
De + staat altijd op de batterij. De andere kant van de batterij is de min (−) van de batterij.

Slide 6 - Slide

staafbatterij
Een eenvoudige batterij is de staafbatterij.
De staafbatterij heeft een dopje en daar staat een +. 
Dit is de plus van de batterij. 
De + staat altijd op de batterij. De andere kant van de batterij is de min (−) van de batterij.

Op een staafbatterij staat 1,5 V.
Dit is de spanning van de batterij.

V is de afkoring van volt.

Slide 7 - Slide

De penlite-batterij
enlite-batterijen zijn kleine staafbatterijen.

 Het dopje is de plus. De spanning van een penlite-batterij is 1,5 volt.

Slide 8 - Slide

batterijen in serie schakelen.
Het achterlicht van een fiets heeft 3,0 volt nodig om met genoeg licht te branden. 

Dat is twee keer 1,5 volt. 
Als je twee penlite-batterijen op de juiste manier achter elkaar legt, dan krijg je 3,0 volt. 

Door batterijen achter elkaar te leggen, kun je de spanning vergroten. 

Dat noem je: batterijen in serie schakelen.

Slide 9 - Slide

spanning berekenen 
Je wilt batterijen in serie schakelen. 
Dan leg je de plus van batterij 2 tegen de min van batterij 1. 

De spanning die je nu krijgt, kun je uitrekenen. 

Je moet de spanning van de batterijen optellen.

 Als je drie batterijen in serie schakelt, dan is de spanning: 
1,5 + 1,5 + 1,5 volt = 4,5 volt. 

Je kunt ook berekenen: 3 × 1,5 volt = 4,5 volt.

Slide 10 - Slide

De platte batterij
Hiernaast zie je een platte batterij.
 De buitenkant is opengemaakt, zodat je in de batterij kunt kijken. 

Je ziet dat een platte batterij bestaat uit drie staafbatterijen.
In de platte batterij zijn de drie batterijen in serie geschakeld. 
Er gaat een draad van de min van de batterij naar de plus van de batterij ernaast.

Slide 11 - Slide

Batterijen en het milieu
In batterijen zitten chemische stoffen die nodig zijn om elektriciteit te maken. 
Als die stoffen zijn uitgewerkt, dan is de batterij leeg. 
De chemische stoffen in een batterij zijn schadelijk voor het milieu.
 Lege batterijen horen daarom bij het klein chemisch afval.

Slide 12 - Slide

De oplaadbare batterij
Oplaadbare batterijen kan je weer vullen als ze leeg zijn. 

Met elektriciteit uit het stopcontact worden de batterijen weer opgeladen.

 
De spanning van een oplaadbare batterij is 1,2 volt.
 Sommige apparaten werken daarom niet goed met oplaadbare batterijen. 

Slide 13 - Slide

introductie maken basis
huiswerk opdracht 1 t/m 12 (BLZ 202-208)

Slide 14 - Slide

uitleg kader

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

gesloten stroomkring
Met een batterij kun je een lampje laten branden.
 Dat lukt alleen als de stroom rond kan stromen: van de batterij naar het lampje, door de gloeidraad van het lampje en weer terug naar de andere kant van de batterij.


Er is dan een gesloten stroomkring. 

Als je de stroomkring onderbreekt, gaat het lampje weer uit.

Slide 17 - Slide

Onderdelen van een stroomkring
De woorden ‘stroom’ en ‘stroomkring’ maken duidelijk dat er ‘iets’ beweegt door de snoeren en het lampje. 
Natuurkundigen hebben dat ‘iets’ de naam lading gegeven.

 Een elektrische stroom bestaat uit bewegende lading.  Als je een stroomkring onderbreekt, valt die beweging stil.
 De lading is er nog wel, maar die kan niet meer door de stroomkring heen bewegen.


Slide 18 - Slide

isolerende en geleidende stoffen
Er zijn verschillende manieren om de onderdelen van een stroomkring met elkaar te verbinden. 
Meestal gebruik je daar snoeren voor.
 De elektrische stroom loopt door het koperdraad dat in zo’n snoer zit. Dit noem je een geleider.

De buitenkant van het snoer is van plastic. Daar loopt geen elektrische stroom doorheen. Dit noem je een isolator.

Slide 19 - Slide

Geleider

Stoffen waar een elektrische stroom gemakkelijk doorheen kan lopen.

 Alle metalen zijn geleiders, maar het ene metaal geleidt beter dan het andere. 

Koper en aluminium geleiden bijvoorbeeld beter dan ijzer en lood.

 Koolstof is ook een geleider, al is het geen metaal.
Isolator

Stoffen die een elektrische stroom niet of heel slecht doorlaten.

 Voorbeelden zijn rubber, glas en de meeste soorten plastic. 

Als een vaste stof geen metaal is, dan is het bijna altijd een isolator. 

Ook lucht is een goede isolator.

Slide 20 - Slide

drukschakelaar
In een gesloten stroomkring loopt de stroom door de geleidende delen van snoeren, lampjes of apparaten.

 Met een schakelaar kun je de stroom aan- en uitschakelen.
 Als je de stroom inschakelt, komen twee geleidende delen in de schakelaar met elkaar in contact. 
De stroomkring wordt zo gesloten.

Als je met de schakelaar de stroomkring onderbreekt, is er geen geleidende verbinding meer. 
De stroomkring is dan open en de elektriciteit kan niet meer door de lamp stromen.
 Bij een open stroomkring kan de lamp dus niet branden.

Slide 21 - Slide

De stroom meten
Met een stroommeter kun je meten hoe ‘sterk’ de elektrische stroom door een stroomkring is. 
Je meet dan op een bepaald punt in de stroomkring hoeveel lading er in één seconde voorbijkomt. 
Dat noem je de stroomsterkte

Hoe meer lading er in een seconde voorbij komt, des te groter is de stroomsterkte.

De eenheid van stroomsterkte is ampère (A). 
Een stroommeter wordt daarom ook wel ampèremeter genoemd. 
Als de stroomsterkte klein is, meet je de stroom meestal in milliampère (mA).

Slide 22 - Slide

omrekenen
1 mA = 0,001 A

1 A = 1000 mA

Slide 23 - Slide

De stroomsterkte is op elke plaats in de stroomkring even groot. Het maakt dan ook niet uit waar je de stroommeter in de stroomkring opneemt: links of rechts van het lampje.

Slide 24 - Slide

huiswerk basis

opdracht 1 t/m 3 blz 202
opdracht 4 t/m 7 BLZ 206
opdracht 8 t/m 12 BLZ 207-208
huiswerk kader

opdracht 1 t/m 15
BLZ 143 t/m 147

Slide 25 - Slide