herhaling grammatica woordsoorten

Herhaling grammatica woordsoorten
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Herhaling grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

                     De lidwoorden (lw)

Er zijn drie lidwoorden:

de, het, een

Let op: als je 'een' uitspreekt als het 
cijfer één (1), dan is het geen lidwoord.

Slide 2 - Slide

                     De lidwoorden (lw)
Het lidwoord een kun je bij ieder zelfstandig naamwoord gebruiken.
de + het gebruik je als je het over een specifiek geval hebt.

Slide 3 - Slide

            Het zelfstandig naamwoord (zn)
Je kunt er een lidwoord voorzetten:
de hond, een aardbei, het gevaar 
Je kunt er vaak meervoud van maken:
ouders, katten, scholen, bessen 
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
jongetje, konijntje, aardappeltje

Slide 4 - Slide

            Het zelfstandig naamwoord (zn)
Ook eigennamen zijn zelfstandige naamwoorden. 
Dit zijn de namen die je voor een plaats of persoon gebruikt. 

Spanje, Noord-Brabant, Pien, Maarten, Eindhoven.
Voor eigennamen kun je geen lidwoord zetten. 
Ook kun je er geen verkleinwoord van maken.
Je kunt het woord niet in het meervoud zetten.

Slide 5 - Slide

             Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord. 
Een bn staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
de aardige winkelier, het mooie boek.
Een bn staat soms ook achter een zn
De winkelier is aardig, het verhaal is mooi.

Slide 6 - Slide

                    Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Er zijn ook stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden.
Deze geven aan van welk materiaal het zn gemaakt is.

Het marmeren aanrecht, de houten kist, de koperen ketel.
bijvoeglijk naamwoorden kun je ook herkennen aan de trappen van vergelijking hebben.

groot - groter - grootst                    lief - liever - liefst
groen - groener - groenst               stout - stouter - stoutst
goed - beter - best                         rond - ronder - rondst

Slide 7 - Slide

                    De voorzetsels (vz)
Voorzetsels zijn korte woorden die bij een zelfstandig naamwoord staan. 

Ze beschrijven waar, wanneer en hoe iets gebeurt (reden/oorzaak).

Er zijn drie soorten voorzetsels:

Slide 8 - Slide

                               De voorzetsels (vz)

1. Voorzetsels die een plaats aangeven:
    De vaas staat op de kast, kom je naast je zusje zitten?
2. Voorzetsels die een tijd aangeven:
    Vanaf 9.00 uur is de winkel geopend. Tijdens de les let ik op.
3. Voorzetsels die laten zien op welke manier iets gebeurt:
    Ik teken met potlood. Hij vertrok zonder zijn vriend.

Slide 9 - Slide

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
vanwege
tussen
naar, over, voor
ingewikkeld
spannend
de, het, een
rood
verschrikkelijk

op
achter
goedkeuring
gebied
Pauline
deskundigen

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide