Taal - herhaling thema 5

Taal Actief 4 
Thema 5 
Groep 8A 

Herhaling 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal Actief 4 
Thema 5 
Groep 8A 

Herhaling 

Slide 1 - Slide

Inhoud 
- Themawoorden thema Rampen
- Voltooid deelwoorden
- Gezegde, onderwerp, persoonvorm 
- Voltooide & onvoltooide tijd
- Verwijswoorden

Slide 2 - Slide

Rampen

Slide 3 - Mind map

Wat is het gezegde?

Slide 4 - Open question

Uit welke woordsoorten bestaan een zin die in onvoltooide tijd staat?
A
Werkwoorden in de verleden tijd
B
De werkwoorden hebben of zijn en een voltooid deelwoord
C
Een zin in de tegenwoordige tijd
D
Een zin in de verleden tijd

Slide 5 - Quiz

Verwijswoorden
  • Dat verwijst naar een HET - woord 
  • Die verwijst naar een DE - woord
  • Wat verwijst naar woorden over een hoeveelheid, de overtreffende trap of een zin

Slide 6 - Slide

Wat is een geoloog?
A
Het middelpunt van een orkaan
B
Een persoon die bewegingen van de aardkorst onderzoekt
C
Iemand die de rampen onderzoekt

Slide 7 - Quiz

Wat betekent evacueren?

Slide 8 - Open question

Welke 2 zinnen passen bij een lagedrukgebied?
A
Het is een gebied in de lucht
B
Het is een gebied op de grond
C
Het is er vaak mooi weer
D
Het is er vaak slecht weer

Slide 9 - Quiz

Wat doe je als je het hazenpad kiest?

Slide 10 - Open question

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Mijn broer is vandaag met de trein naar mij toegekomen.
A
mijn broer
B
is
C
is gekomen
D
met de trein

Slide 11 - Quiz


In welke tijd staat de volgende zin:
Mijn moeder is gisteren op bezoek naar mijn oma gegaan.
A
Voltooide tijd
B
Onvoltooide tijd

Slide 12 - Quiz

Welk verwijswoord hoort op de lege plaats in de volgende zin?
Het hoogste ... nog overeind staat.
A
Die
B
Dat
C
Wat

Slide 13 - Quiz

Welk onderdeel van dit thema beheers jij goed?
A
Themawoorden
B
Gezegde, onderwerp, persoonvorm
C
Voltooide en onvoltooide tijd
D
Verwijswoorden

Slide 14 - Quiz

Welk onderdeel van dit thema vind jij nog lastig?
A
Themawoorden
B
Gezegde, onderwerp, persoonvorm
C
Voltooide en onvoltooide tijd
D
Verwijswoorden

Slide 15 - Quiz