Grammatica Chapitre 1 3HV

Het bezittelijk voornaamwoord
1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Vertaal het bezittelijk vnw.
Arnaud est (mijn)_____ meilleur ami.

Slide 2 - Open question

Vertaal het bezittelijk vnw.
(Ons)_______ maison est très petite.

Slide 3 - Open question

Vertaal het bezittelijk vnw
Antoine et (zijn) ______ mère font faire du shopping.

Slide 4 - Open question

Vertaal het bezittelijk vnw.
(Hun) __________ chiens sont petits et mignons.

Slide 5 - Open question

Les verbes
partir - vertrekken
sortir - uitgaan
servir - (be)dienen
sentir - voelen, ruiken
dormir - slapen
Ken de présent, de passé composé en de imparfait.

Slide 6 - Slide

De présent
Ik vertrek

Slide 7 - Open question

Wij slapen

Slide 8 - Open question

Hij gaat uit

Slide 9 - Open question

zij voelen

Slide 10 - Open question

De passé composé
wij zijn vertrokken

Slide 11 - Open question

Ik heb geslapen

Slide 12 - Open question

Jullie hebben geroken

Slide 13 - Open question

De meisjes zijn uitgegaan

Slide 14 - Open question

De imparfait
Om de imparfait te maken, neem je de nous-vorm
van de présent van het werkwoord.
Bijv 
partir - nous partons
Je haalt de -ons eraf, dan heb je de stam:
part




Slide 15 - Slide

Achter de stam (part) zet je de volgende uitgangen:
ais, ais, ait, ions, iez, aient
Dit kun je toepassen op alle regelmatige en onregelmatige werkwoorden, behalve être:
de stam is dan : ét--


Slide 16 - Slide

Jij vertrok

Slide 17 - Open question

Jullie bedienden

Slide 18 - Open question

Zij sliepen

Slide 19 - Open question

Hij ging uit

Slide 20 - Open question

Het wederkerend werkwoord
Als er in het Frans "se" voor de infinitief staat heb je te maken met een wederkerend werkwoord.
Dit zijn altijd regelmatige werkwoorden op -er.
Het wederkerend voornaamwoord verandert:
je   - me                 nous - nous
  tu  - te                     vous - vous 
                         il /elle / on  - se     ils/ elles  - se                       

Slide 21 - Slide

Zet in de goede vorm
nous (s'habiller)

Slide 22 - Open question

Zet het werkwoord in de p.c.
Elle (partir)

Slide 23 - Open question

Zet in de goede vorm
je (s'habituer à)

Slide 24 - Open question

Zet in de goede vorm
tu (se lever)

Slide 25 - Open question

Zet in de goede vorm
ils (se demander)

Slide 26 - Open question

Alles door elkaar
Let goed op of het werkwoord wederkerend is of niet!

Slide 27 - Slide

Zet in de goede vorm
vous (écouter)

Slide 28 - Open question

Zet in de goede vorm
il (sortir)

Slide 29 - Open question

Zet in de goede vorm
tu (regarder)

Slide 30 - Open question

Zet in de goede vorm
il (se laver)

Slide 31 - Open question

Zet in de goede vorm
ils (s'inquiéter)

Slide 32 - Open question

Zet in de goede vorm
(Mijn) _______ amie est sympa

Slide 33 - Open question

Zet in de goede vorm
nous (servir)

Slide 34 - Open question

Zet in de goede vorm
Ils ont oublié (hun) __________livres.

Slide 35 - Open question

Zet in de goede vorm
je (dormir)

Slide 36 - Open question

Zet in de goede vorm
vous (s'appeler)

Slide 37 - Open question

Zet in de goede vorm
tu (attendre)

Slide 38 - Open question

Zet in de goede vorm in de p.c
nous (entendre)

Slide 39 - Open question

Zet in de goede vorm
tu (choisir)

Slide 40 - Open question

Zet in de goede vorm
ils (finir)

Slide 41 - Open question

Zet in de goede vorm in de p.c.
il (réfléchir)

Slide 42 - Open question

Zet in de goede vorm
je (se laver)

Slide 43 - Open question

Bonne chance!

 .

Slide 44 - Slide