TA 6-7 woordsoorten thema 1

doel:
 Ik oefen met de woordsoorten:
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
voorzetsel
werkwoord
1 / 25
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5,6

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

doel:
 Ik oefen met de woordsoorten:
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
voorzetsel
werkwoord

Slide 1 - Slide

Noem de drie lidwoorden.

Slide 2 - Open question

Welk lidwoord hoort op de stippellijn?

Daar is .... meisje.
A
de
B
het

Slide 3 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippellijn?

Ik hoor ......haan kraaien.
A
de
B
het

Slide 4 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippellijn?

......haantje kraaide niet meer.
A
De
B
Het

Slide 5 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippellijn?

.... artiest
A
de
B
het
C
geen lidwoord

Slide 6 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is Fem al!
A
Daar
B
is
C
Fem

Slide 7 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kleine stoel.
A
zit
B
op
C
een
D
stoel

Slide 8 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.
A
zwemt
B
vis
C
Er
D
een

Slide 9 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Dat is een lief konijn.
A
Dat
B
is
C
lief
D
konijn

Slide 10 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik ben over een sloot gesprongen?
A
over
B
sloot
C
ben
D
gesprongen

Slide 11 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik ben over een diepe sloot gesprongen.
A
over
B
diepe
C
sloot
D
gesprongen

Slide 12 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Daar is het leuke meisje.
A
Daar
B
het
C
leuke
D
meisje

Slide 13 - Quiz

De bal ligt in de kast.

Wat is het voorzetsel?
A
bal
B
ligt
C
in
D
kast

Slide 14 - Quiz

De bal rolt steeds uit de kast.

Wat is het voorzetsel?
A
rolt
B
steeds
C
uit
D
er is geen voorzetsel

Slide 15 - Quiz

Folder na folder nemen we mee naar huis.

Wat zijn de voorzetsels?
A
na naar
B
naar huis
C
nemen huis
D
na we

Slide 16 - Quiz

Mijn moeder wilde rust, maar wij kozen avontuur.

Wat is het voorzetsel?

A
er is geen voorzetsel
B
maar
C
mijn
D
moeder

Slide 17 - Quiz

Mijn moeder ging akkoord omdat het drie tegen één was.

Wat is het voorzetsel?
A
mijn
B
ging
C
het
D
tegen

Slide 18 - Quiz

Typ 1 werkwoord (let op: zonder fouten)

Slide 19 - Mind map

Wat is het werkwoord in de zin?

Ik eet 3 Bossche bollen!
A
Ik
B
eet
C
Bossche
D
bollen

Slide 20 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin?

Groep 6 fietst snel naar school.
A
groep
B
snel
C
school
D
fietst

Slide 21 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin?

De kinderen spelen in het park.
A
spelen
B
kinderen
C
in
D
park

Slide 22 - Quiz

Wat is het werkwoord in de zin?

We gaan bijna op schoolreisje.
A
We
B
schoolreisje
C
op
D
gaan

Slide 23 - Quiz

Sleep de woorden naar de juiste woordsoorten toe. 
lidwoord
werk-
woord
zelfst
naamw
bijv
naamw
voorzetsel
het
de
een
werkt
gekeken
graai
lucht
gaten
olifant
gouden
deftige
knappe
achter
onder
tussen

Slide 24 - Drag question

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 25 - Slide