Le futur proche et le passé récent

• Frans
• Secundair onderwijs

Le passé récent

•     het recente verleden

• om te zeggen wat je NET hebt gedaan
• Je viens de ranger ma chambre.
• Ik heb zonet mijn kamer opgeruimd.

Partie 1: le verbe "venir"

• Het werkwoord "venir" is onregelmatig en moet je dus uit je hoofd kennen net zoals "être, avoir, faire,.."

Leer het werkwoord + vertaling

Partie 2/3: + de + inf.

om een passé récent te maken doe je het volgende:

vervoeg venir + "de"+ infinitief

Elle vient de danser avec sa copine.

ze heeft net met haar vriendin gedanst.

Conjugue le verbe au passé récent
Elle - manger

1. Elle venir manger
2. Elle viens de manger
3. Elle vient de manger
4. Elle vient de mange

Le futur proche 

•     de nabije toekomst 

• om te zeggen wat je onmiddellijk gaat doen.
• Je vais ranger ma chambre.
• Ik ga mijn kamer opruimen.

Partie 1: le verbe "aller"

• Het werkwoord "aller" is onregelmatig en moet je dus uit je hoofd kennen net zoals "être, avoir, faire,.."

Leer het werkwoord + vertaling

Partie 2: + inf.

om de futur proche te maken doe je het volgende:

vervoeg aller + infinitief

Elle va danser avec sa copine.

ze gaat met haar vriendin dansen.

Conjugue au futur proche
Elle - manger

1. Elle vient de manger
2. Elle vais manger
3. Elle va mange
4. Elle va manger

Maintenant, tout ensemble!

Traduis "je viens de dormir"

1. ik ga slapen
2. ik zal gaan slapen
3. ik heb zonet geslapen
4. ik sliep

Traduis: nous allons danser

1. wij dansen
2. wij zullen dansen
3. wij hebben net gedanst
4. wij gaan dansen

"il y a quelques minutes" is een tijdsbepaling die wijst op

1. le passé récent
2. le futur proche
3. l'indicatif présent
4. l'impératif

"cet après-midi" is een tijdsbepaling die wijst op:

1. le passé récent
2. le futur proche
3. l'indicatif présent
4. l'impératif

De woordvolgorde