A3B - HERHALING CH5DH venir en delend lidw.

Bienvenue à la classe de français

Chapitre 5
Grandes Lignes 3V
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bienvenue à la classe de français

Chapitre 5
Grandes Lignes 3V

Slide 1 - Slide

Chapitre 5:
Paragraphe D:
Het delend lidwoord (p. 22)

Paragraphe H:
Het werkwoord VENIR (= komen) (p. 36)

Slide 2 - Slide

Herhaling delend lidwoord
ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

Slide 3 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait

Slide 4 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte

Slide 5 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte
de l'eau

Slide 6 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte
de l'eau
des tomates

Slide 7 - Slide

Het werkwoord VENIR (= komen) (1)
Leer de présent (= tegenwoordige tijd) van dit werkwoord uit je hoofd. Het is namelijk een onregelmatig werkwoord!

Je viens                           Nous venons
Tu viens                           Vous venez
Il/elle/on vient               Ils/elles viennent




Slide 8 - Slide

Choisis le bon verbe.
Tu ................. chez moi?
A
viens
B
vient
C
venons
D
venez

Slide 9 - Quiz

Choisis le bon verbe.
Marc ................. ici.
A
viens
B
vient
C
venons
D
venez

Slide 10 - Quiz

Choisis le bon verbe.
Madame, vous ...................... à la fête?
A
viens
B
vient
C
venons
D
venez

Slide 11 - Quiz

Choisis le bon verbe.
Les élèves ................ de Paris.
A
vient
B
venons
C
venez
D
viennent

Slide 12 - Quiz

Het werkwoord VENIR (= komen) (2)
Je moet ook de passé composé (= verleden tijd) kennen.
- Gebruik het hulpww être en dan het voltooid deelwoord venu.
- Noteer een extra -e en/of -s indien nodig. Dat ligt aan het OW.

Yousef est venu.                                Les garçons sont venus.
Lara est venue.                                   Les filles sont venues.





Slide 13 - Slide

Wat is de juiste vorm van het VD?
Nous sommes ......... à Paris.
A
venu
B
venue
C
venus
D
venues

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het VD?
Sophie est ...... à l'école.
A
venu
B
venue
C
venus
D
venues

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het VD?
Patricia, tu es ........?
A
venu
B
venue
C
venus
D
venues

Slide 16 - Quiz

Remplis le bon verbe.
Je (venir, présent) à Nice.

Slide 17 - Open question

Remplis le bon verbe.
Je (venir, passé composé) à Nice.

Slide 18 - Open question

Remplis le bon verbe.
Elles (venir, passé composé) à Cannes.

Slide 19 - Open question

Wanneer wel en wanneer niet? 

Slide 20 - Slide

Let op bij de ontkenning: alleen de of d'

Slide 21 - Slide

Wanneer gebruik je het delend lidwoord?
A
wanneer wij in het NL ook een lidwoord gebruiken
B
wanneer wij in het NL geen lidwoord gebruiken
C
bij een ontkenning
D
geen idee

Slide 22 - Quiz

Een delend lidwoord gebruik je
A
zowel in het Nederlands als in het Frans
B
alleen in het Nederlands
C
alleen in het Frans.
D
bij uitzonderingen in het Frans

Slide 23 - Quiz

Hoe vertaal je het delend lidwoord in het Nederlands?
A
een
B
de of het
C
een of niet
D
niet

Slide 24 - Quiz

Wat is een delend lidwoord?
A
un, une
B
du, de la, de l', des
C
le, la, les

Slide 25 - Quiz

Het delend lidwoord is een samentrekking van de + het lidwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quiz

Welke vorm van het delend lidwoord is voor in het meervoud.
A
du
B
d'
C
de la
D
des

Slide 27 - Quiz

Delend lidwoord
Welke zin is goed?

A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait
C
Au petit-déjeuner, je bois un lait
D
Au petit-déjeuner, je bois de lait

Slide 28 - Quiz

Kies de juiste vorm van het delend lidwoord
A
j'achète de la beurre
B
j'achète du beurre
C
j'achète le beurre

Slide 29 - Quiz

Delend lidwoord
Bij het ontbijt, drink ik melk

A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait
C
Au petit-déjeuner, je bois le lait
D
Au petit-déjeuner, je bois de lait

Slide 30 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... croissants.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 31 - Quiz

Welk delend lidwoord?

Je mange ........ viande (v).
A
de
B
d'
C
du
D
de la

Slide 32 - Quiz

1. Vul het delend lidwoord in
Je bois ... café (m)
A
de
B
de la
C
du
D
des

Slide 33 - Quiz

Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)
A
du
B
l'
C
de l'
D
de

Slide 34 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je bois ...... eau.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 35 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe (v).
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 36 - Quiz

Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... frites.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des

Slide 37 - Quiz

Je prends ..... poisson (m).
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
du
C
de l'
D
des

Slide 38 - Quiz