Les van 3 december

Les van 3 december
Wat gaan we doen?
- Woordenschattest;
- Uitleg betekenis samenstellingen;
- Kleine herhaling thema 2;
- dictee;
1 / 52
next
Slide 1: Slide
Nederlands6th Grade

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les van 3 december
Wat gaan we doen?
- Woordenschattest;
- Uitleg betekenis samenstellingen;
- Kleine herhaling thema 2;
- dictee;

Slide 1 - Slide

Woordenschattest Thema 2
Wat betekent het roodgedrukte woord?

Slide 2 - Slide


1. Het is essentieel dat er een nieuwe muziekschool in het dorp komt.
A
belachelijk
B
erg fijn
C
heel belangrijk

Slide 3 - Quiz


2. Het is een uitdaging om dit weekend FC IJsselmeer te verslaan.
A
iets dat lastig is en dat je daarom juist wilt
B
iets dat onmogelijk is en dat je accepteert
C
iets dat zo makkelijk is dat het een beetje saai

Slide 4 - Quiz


3. Het lukt Tobias maar niet om op een fiets met één wiel te fietsen. Het is erg frustrerend.
A
als iets er heel grappig uitziet
B
als iets heel veel tijd kost om het te leren
C
als iets je ergert omdat het niet lukt

Slide 5 - Quiz

Het goede woord.
Zet het goede woord achter de zin.

Slide 6 - Slide

4. Ezra dacht dat ze makkelijk van opa kon winnen met armpje drukken. Maar opa heeft haar
toch verslagen.
A
onderschatten
B
onderscheiden
C
iemand voor vol aanzien

Slide 7 - Quiz

5. Bij de Olympische Spelen geldt: meedoen is belangrijker dan winnen.
A
het criterium
B
het motto
C
de talisman

Slide 8 - Quiz

6. Gisteren sneeuwde het nog en vandaag is het vijftien graden en zonnig. Wat een verschil!
A
het contrast
B
de passie
C
de valkuil

Slide 9 - Quiz

Welk woord past het best in de zin?
Kies uit: creëren, erven, haperen, overbruggen, overschatten, piekeren.

Slide 10 - Slide

7. De nieuwe lampen......... een heel fijne sfeer in de woonkamer

Kies uit: creëren, erven, haperen, overbruggen, overschatten, piekeren.

Slide 11 - Open question

8. Er zit twee uur tussen de wedstrijden van het toernooi. Dat is een lange tijd om te..................


Kies uit: creëren, erven, haperen, overbruggen, overschatten, piekeren.

Slide 12 - Open question

9. Jip en Sam.......................... al dagen over een leuk cadeau voor hun moeder.
Ze komen er niet uit!

Kies uit: creëren, erven, haperen, overbruggen, overschatten, piekeren.

Slide 13 - Open question

Waar of niet waar?
Geef bij de onderstaande zinnen aan of ze waar of niet waar zijn.

Slide 14 - Slide

10. Als je je eigen boontjes dopt, dan regel je je eigen zaken.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

11. Betrekkelijk betekent: helemaal niet.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

12. Als je iets voor een habbekrats koopt bekekent dat je het voor weinig geld hebt gekocht.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Welk woord past?
Welk woord past er het beste bij?

Slide 18 - Slide

13. Jim wil ijs als ontbijt. ‘Nou ja, het is tenslotte ook jouw verjaardag,’ zegt mama.
A
per slot van rekening
B
de spijker op de kop slaan
C
voor elk wat wils

Slide 19 - Quiz

14. Samira is niet zenuwachtig voor haar optreden. Ze weet namelijk wat ze kan.
A
nederig
B
zelfbewust
C
triviaal

Slide 20 - Quiz

15. Als Dominic schildert, denkt hij niet na. Hij doet het op gevoel.
A
intuïtief
B
rationeel
C
volhardend

Slide 21 - Quiz

Klaar met de test
Dit was de test. We gaan nu verder met de les.

Slide 22 - Slide

Samenstellingen en achtervoegsels

Slide 23 - Slide

Samenstellingen
Wat is ook alweer een samengesteld woord?

fietszadel --> is een samenvoeging van "fiets" en "zadel"
dieren arts --> is een samenvoeging van "dieren" en "arts"

Weet jij er nog meer?

Slide 24 - Slide

Even oefenen

Slide 25 - Slide

Hij heeft alleen handbagage mee.
A
Bagage die je in je hand houdt
B
Bagage die in je handpalm past

Slide 26 - Quiz

Bram slaapt in de logeerkamer.
A
Een kamer die gehuurd wordt door een logé
B
Een kamer voor logés

Slide 27 - Quiz

Ga naar je Taalboekje
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 31 en maak oefening verder af.

Slide 28 - Slide

Ga naar je Taalboekje
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 31 en maak oefening oefening 2

Slide 29 - Slide

Achtervoegsels
Een achtervoegsel is een vast stukje aan het einde van een woord. 

Het zegt iets over het woord dat ervoor staat. 

Slide 30 - Slide

Soorten achtervoegsels
  soort              betekenis                                     woord                                   zin
- heid               geeft een toestand aan         aardigheid                          Ik bewonder zijn aardigheid
- baar               kan/ geschikt zijn                     eetbaar                                 Het is eetbaar
- loos               mist iets/ heeft iets niet        werkeloos                            Hij is al een maand werkeloos
- zaam            eigenschap/ karaktertrek     buigzaam                             Dit spul is buigzaam
- rijk                 met veel                                         vitaminerijk                         De vrucht is vitaminerijk
- lijk                  bepaalde eigenschap             koninklijk                              Een koninklijk paleis

Slide 31 - Slide

Even oefenen
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 40 en maak de  oefening bij "eerst proberen".

Slide 32 - Slide

Ga weer naar je Taalboekje
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 40 en maak oefening oefening 1 en 2.

Slide 33 - Slide

Even oefenen
Wat betekent het roodgedrukte woord in de volgende opdrachten?

Slide 34 - Slide


Dit bloed is zuurstofrijk
A
het heeft veel zuurstof
B
het heeft weinig zuurstof
C
het kan zuurstof bevatten

Slide 35 - Quiz


Dit is een gemeentelijk besluit.
A
met veel gemeentes samen
B
`van de gemeente
C
zonder de gemeente

Slide 36 - Quiz

Ga weer naar je Taalboekje
Pak je Taalboekje: Thema 2, "Ik ben". Ga naar blz. 41 en maak oefening oefening 3 af en oefening 4.

Slide 37 - Slide

Oefen dictee
Schrijf de woorden en de twee zinnen hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 38 - Slide

Dictee: schrijf de woorden en de twee zinnen hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 39 - Open question

Werkwoord vervoeging
We gaan even oefenen met de werkwoordvervoeging:
- tegenwoordige tijd (t.t.)
- verleden tijd (v.t.)
- voltooide tijd (vld.t.)
- gebiedende wijs (geb. wijs)

Slide 40 - Slide

Juiste vorm
Vul bij de volgende opdrachten de juiste werkwoordsvorm in.

Slide 41 - Slide

Hij (worden) vorig jaar tien jaar oud.

Slide 42 - Open question

Ik ...................(gesproken) met de leraar over mijn cijfers. (voltooide tijd)

Slide 43 - Open question

Jullie........ (leren) hard voor de toets van morgen.

Slide 44 - Open question

..............(lopen) niet zo hard, anders val je!

Slide 45 - Open question

De hond........... (graven) gisteren een groot gat in de tuin.

Slide 46 - Open question

Ik ............(vragen) of ik mag meekijken (voltooide tijd).

Slide 47 - Open question

Jij ......... (stoppen) de auto daarstraks net op tijd.

Slide 48 - Open question

Oefen dictee
Schrijf de woorden en de twee zinnen hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 49 - Slide

Dictee: schrijf de woorden en de twee zinnen hier op en druk aan het einde pas op 'enter'.

Slide 50 - Open question

Zij (begonnen) gisteren met hun nieuwe project (voltooide tijd).

Slide 51 - Open question

................ eens wat er op straat gebeurt!

Slide 52 - Open question