Homoniemen en homofonen

Blok 5: Over taal
Homoniemen en homofonen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Blok 5: Over taal
Homoniemen en homofonen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet wat homoniemen zijn
  • Je weet wat homofonen zijn
  • Je kan homoniemen en homofonen gebruiken in zinnen

Slide 2 - Slide

Planning
  • Uitleg over homoniemen en homofonen
  • Aan het werk
  • Nakijken

Slide 3 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 6 - Open question

Homoniemen
Een woord met meerdere betekenissen.

Slide 7 - Slide

Welk plaatje past bij welke uitleg?
Een voertuig, vooral gebruikt in de landbouw. 
Hulpmiddel om water weg te trekken.

Slide 8 - Drag question

Welke betekenis past erbij?

Tim kocht gisteren een nieuwe bank.

A
Instelling waar geld wordt beheerd.
B
Meubel waar je op kan zitten.

Slide 9 - Quiz

Welke betekenis past erbij?

Zijn arm deed veel pijn.
A
Lichaamsdeel
B
Niet rijk zijn.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 14 - Open question

Homofonen
Woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft. Ze betekenen niet hetzelfde. 

Slide 15 - Slide

Welk woord past op de puntjes?

Hij reed veel te ... op de snelweg.
A
hard
B
hart

Slide 16 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Hij mocht aan het ... draaien.

A
rat
B
rad

Slide 17 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Ik weet niet waar mijn boek ...
A
licht
B
ligt

Slide 18 - Quiz

Ik begrijp wat homoniemen en homofonen zijn en ik kan aan het werk.
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Aan het werk

Maak opdracht 11, 12 en 13
Zelfstandig
Stilte
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Maak opdr. 14
timer
10:00

Slide 20 - Slide