This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Hoofdstuk 1, paragraaf woordenschat
Klas: 3 mavo
Docent: Nick Stoof
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kan de betekenis van een onbekend woord vinden.
Je weet welke woordraadstrategieën je kan inzetten wanneer je de betekenis van een woord niet weet.
Slide 2 - Slide
Hoe kan je de betekenis van een woord vaak vinden, zonder dat je een woordenboek gebruikt?
Slide 3 - Mind map
Lees een stukje verder of terug
Zoek een synoniem
Zoek een omschrijving of definitie
Zoek een voorbeeld
Zoek een tegenstelling (antoniem)
Zoek een bekend woorddeel
Bekijk de afbeelding
Zoek de betekenis op in het woordenboek
Woordraadstrategieën
Slide 4 - Slide
Opdrachten
Maken van hoofdstuk 1, paragraaf woordenschat (blz. 26):
Opdracht 1, 2, 3
Lezen uit het boek Overstroomd
Slide 5 - Slide
Nederlands
Hoofdstuk 1, paragraaf woordenschat
Klas: 3 mavo
Docent: Nick Stoof
Slide 6 - Slide
Leerdoelen
Je kan de betekenis van een onbekend woord vinden.
Je weet welke woordraadstrategieën je kan inzetten wanneer je de betekenis van een woord niet weet.
Slide 7 - Slide
Wat is een synoniem voor het woord perceel?
A
Klein
B
Potlood
C
Groot
D
Terrein
Slide 8 - Quiz
Mijn oma doet altijd veel specerijen over haar eten tijdens het koken. Specerijen
A
Zout
B
Peper
C
Suiker
D
Kruiden
Slide 9 - Quiz
Carlo mocht niet mee, omdat hij grensoverschrijdend gedrag had vertoond.
Grensoverschrijdend
A
Gedrag dat je in het buitenland alleen mag vertonen
B
Misdragen op vakantie
C
Gedrag wat niet kan/mag
D
Je aan alle regels houden
Slide 10 - Quiz
Opdrachten
Maken van hoofdstuk 1, paragraaf woordenschat (blz. 28):
Opdracht 4 + 5
Lezen het boek Overstroomd
Slide 11 - Slide
Nederlands
Hoofdstuk 2, paragraaf woordenschat
Klas: 3 mavo
Docent: Nick Stoof
Slide 12 - Slide
Startopdracht
10 minuten lezen uit je boek Overstroomd.
timer
1:00
Slide 13 - Slide
Lesdoelen
Je kan formeel taalgebruik herkennen en gebruiken.
Je kan de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden of opzoeken in een woordenboek.
Je kent de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen van deze paragraaf.
Slide 14 - Slide
Wat is formeel taalgebruik?
A
Zakelijk
B
Persoonlijk
C
Schooltaal
D
Straatttaal
Slide 15 - Quiz
Formeel
•Formeel taalgebruik = taal die bijzonder netjes is.
Deze taal gebruik je voor bepaalde brieven of sommige ontmoetingen. Als je met de burgermeester praat bijvoorbeeld of in een sollicitatiebrief. Formeel taalgebruik is netjes en je gebruikt vaak u in de zinnen.
Slide 16 - Slide
in welke situatie gebruik je formeel taalgebruik?
A
aan je eigen keukentafel
B
aan te de telefoon met je vrienden
C
tijdens een sollicitatiegesprek
D
Tijdens de pauzes van school
Slide 17 - Quiz
Wanneer gebruik je nog meer formeel taalgebruik?
Slide 18 - Open question
Een voorbeeld van formeel taalgebruik is:
A
Hey man,
B
Hoi Sjonnie,
C
Beste meneer/mevrouw,
D
Hey, alles goed?
Slide 19 - Quiz
Opdrachten
Maken van hoofdstuk 2, paragraaf woordenschat (blz. 54):
Startopdracht + opdracht 1 & 2
Lezen uit het boek Overstroomd
Slide 20 - Slide
Nederlands
Hoofdstuk 2, paragraaf woordenschat
Klas: 3 mavo
Docent: Nick Stoof
Slide 21 - Slide
Startopdracht
10 minuten lezen uit je boek Overstroomd.
timer
1:00
Slide 22 - Slide
Lesdoelen
Je kan formeel taalgebruik herkennen en gebruiken.
Je kan de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden of opzoeken in een woordenboek.
Je kent de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen van deze paragraaf.
Slide 23 - Slide
Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.
Je spreekt iemand aan met 'u'.
Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.
Je noemt diegene bij de voornaam.
Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.
Je taalgebruik is netjes.
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
Slide 24 - Drag question
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik
''Geachte ...''
Whatsapp-bericht
''Lieve oma,''
Sollicitatiebrief
''Groetjes!''
''Ik hoor graag van u!''
Emoji's
Deftig
Krantenartikel
Recensie
E-mail aan een docent
Slide 25 - Drag question
Opdrachten
Maken van hoofdstuk 2, paragraaf woordenschat (blz. 56):