Grammatica zinsdelen H5 les 3: meewerkend voorwerp

Grammatica zinsdelen
meewerkend voorwerp
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Aan het einde van de les:
- kun je zelf een zin maken met één woord dat verschillende functies heeft.

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog over
het meewerkend voorwerp?

Slide 3 - Mind map

Huiswerk bespreken: opdracht 2 (zin 4 t/m 6)
Opdracht 2 (zin 4 t/m 6) bespreken op blz. 149
Pak een andere kleur pen en houd bij hoe je het gemaakt hebt!

Slide 4 - Slide

Opdracht 2 - zin 4
De recensies / beloven / de bioscoopgangers / een ontroerende film.

  • pv = beloven
  • ow = de recensies
  • wg = beloven
  • lv = een ontroerende film
  • mv = de bioscoopgangers


Slide 5 - Slide

Opdracht 2 - zin 5
Op de kermis / worden / de kinderen / een hele middag / vermaakt.

  • pv = worden
  • ow = de kinderen
  • wg = worden vermaakt
  • lv = X
  • mv = de bioscoopgangers


Slide 6 - Slide

Opdracht 2 - zin 6
De winkelier / stond / voor zijn toonbank / een verkoopgesprek / te voeren.

  • pv = stond
  • ow = de winkelier
  • wg = stond te voeren
  • lv = een verkoopgesprek
  • mv = X


Slide 7 - Slide

Zinsdelen
- Persoonsvorm
- Onderwerp
- Werkwoordelijk gezegde
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp

Slide 8 - Slide

In welke volgorde ontleed je de zin? Plaats de vakjes in de juiste volgorde. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 9 - Drag question

lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
De docent
geeft
uitleg over grammatica
aan de leerlingen.

Slide 10 - Drag question



Het werkwoordelijk gezegde is ...
A
alle ww in de zin, behalve de pv
B
alle ww in de zin, dus ook de pv
C
Diegene die iets doet in de zin
D
hetzelfde als het lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wanneer + pv + ow
B
Waarom/Waarvoor + ow + mv
C
Wat/Wie + wg + ow
D
Het zinsdeel dat overblijft in de zin.

Slide 12 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan wie of voor wie + ow + wg + lv
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat/wie + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp

Slide 13 - Quiz

Opdracht maken 
  • Werken aan opdracht 3, nummer 1 en 2 op blz. 149.
    Zelf drie zinnen maken met hetzelfde woord, maar als ander
    zinsdeel. Je mag samenwerken.
    Tip: ontleed de zin eerst als je de zin hebt opgeschreven. Dan weet je of  je het juiste zinsdeel hebt gebruikt.

  • Over 10 minuten bespreken we dit

timer
10:00

Slide 14 - Slide

Opdracht 3 - tweetallen - 10 min
  • Maak opdracht 3 op blz. 149. Maak daarvan vraag 1+2 op blz. 149
  • Zelf drie zinnen maken met hetzelfde woord, maar elke keer als ander zinsdeel. 
  • Klaar? Aan de slag met opdracht 4 (uitdaging!) of een Donald Duckje uit de kast. 

Slide 15 - Slide

Maak een zin waarin 'de trouwe klant' het meewerkend voorwerp is.

Slide 16 - Open question

Maak een zin waarin 'de sponsoractie' het lijdend voorwerp is.

Slide 17 - Open question

Huiswerk voor de volgende les
Geen huiswerk! :-)

Slide 18 - Slide