Herhaling tekstdoelen / tekstsoorten / Signaalwoorden alinea's

Herhaling
Tekstdoelen / tekstsoorten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling
Tekstdoelen / tekstsoorten

Slide 1 - Slide

Tekstdoelen

Informeren: je geeft informatie.
Instructies geven: je legt stap voor stap uit hoe iets moet gebeuren.
Overtuigen: je wil je mening geven en meestal geef je dan ook argumenten. Met argumenten probeer je de lezer te overtuigen van je mening, dus het tekstdoel is overtuigen.
Activeren / overhalen: je wil dat de lezer iets doet of juist niet doet.
Amuseren of ontroeren: je wil bij de lezer emoties oproepen.

Slide 2 - Slide

Tekstsoorten
Een informatieve tekst, bijvoorbeeld een nieuwsbericht of een artikel.
Een instructie, bijvoorbeeld een kookboek of een schoolboek.
Een overtuigende tekst, bijvoorbeeld een recensie of een betoog in de krant.
Een activerende tekst, bijvoorbeeld een advertentie of een bijsluiter bij medicijnen.
Een amuserende of emotieve tekst, bijvoorbeeld een stripverhaal of gedicht.

Slide 3 - Slide

Wat is het doel van een advertentie?
A
Activeren / overhalen
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Informeren

Slide 4 - Quiz

Wat is het doel van een recensie?
A
Amuseren
B
Activeren / overhalen
C
Instructie geven
D
Overtuigen

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is de belangrijkste bedoeling van de schrijver van deze tekst?
A
Amuseren door voorbeelden te geven.
B
Informeren over het paargedrag.
C
Overhalen om leefgebieden in stand te houden.
D
Overtuigen dat bruine padden en kikkers bedreigd worden.

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Wat is de bedoeling van de tekst 'blijf bewegen' onderin de advertentie?
A
Overhalen van mensen met een baan om te blijven solliciteren.
B
Oproep aan mensen om gezond te leven.
C
Oproep om op tijd een monteur in huis te halen.
D
Verzoek aan mensen zonder baan om te solliciteren.

Slide 12 - Quiz

Signaalwoorden

Oorzaak - gevolg: je noemt een oorzaak en/of gevolg (altijd buiten jou om)
Opsomming: je noemt verschillende dingen achter elkaar op
Reden of verklaring: je geeft een reden voor iets (altijd door mensen veroorzaakt)
Tegenstelling: je geeft twee items aan die het tegenovergestelde zijn van elkaar.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Oorzaak - gevolg: door, doordat, hierdoor, waardoor, daardoor, zodat, vanwege, als gevolg van, dus
Opsomming: en, ook, nog, bovendien, verder, daarnaast, tevens, zowel....als, ten eerste, maar ook
Tegenstelling: maar, toch, terwijl, ook al, hoewel, echter, daarentegen, integendeel, desondanks
Reden: want, omdat, daarom, hierom, om deze reden, op grond, van, aangezien, immers

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Waar is sprake van in de eerste zinnen van alinea 4?
A
Een gevolg
B
Een opsomming
C
Een tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Van welk verband is er sprake bij het signaalwoord 'als'?
A
Oorzaak - gevolg
B
Voorwaarde
C
Tegenstelling
D
Tijdaangevend

Slide 18 - Quiz

Van welk verband is er sprake bij het signaalwoord 'toen'?
A
Voorwaarde
B
Oorzaak - gevolg
C
Tegenstelling
D
Tijdaangevend

Slide 19 - Quiz

Van welk verband is er sprake bij het signaalwoord 'bovendien'?
A
Voorwaarde
B
Oorzaak - gevolg
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Van welk verband is er sprake bij het signaalwoord 'daarentegen'?
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Tijdaangevend
D
Voorwaarde

Slide 21 - Quiz