3.2 Wat levert het op?

H3 Ben jij ondernemend?
Paragraaf 3.2 Wat levert het op?
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 Ben jij ondernemend?
Paragraaf 3.2 Wat levert het op?

Slide 1 - Slide

Wat weten we nog/al?

Slide 2 - Slide

Wat is de beloning voor arbeid?
A
Winst
B
Pacht
C
Loon
D
Huur

Slide 3 - Quiz

Wat is de beloning voor natuur?
A
Winst
B
Huur
C
Loon
D
Pacht

Slide 4 - Quiz

Wat is investeren?
A
Geld lenen van andere bedrijven
B
Geld besteden aan productiemiddelen
C
Geld besparen op productiemiddelen
D
Geld uitgeven aan marketing

Slide 5 - Quiz

Wat zijn variabele kosten?
A
Kosten die altijd hetzelfde blijven
B
Kosten die alleen betrekking hebben op materiaal
C
Kosten die veranderen bij verandering in productie
D
Kosten die niet veranderen bij verandering in productie

Slide 6 - Quiz

Je koopt een kassa voor €1000, na 4 jaar is er nog een restwaarde van €200
Hoeveel is de afschrijving per jaar als je de kassa over 4 jaar afschrijft?

Slide 7 - Open question

Je produceert 5 piano's
Je vaste kosten zijn €2.000
Je variabele kosten zijn €200 per stuk
Wat is de kostprijs van een piano?

Slide 8 - Open question

De inkoopprijs is €50 euro van een toetsenbord. De brutowinstopslag is 30% en de btw 21%. Wat is de consumentenprijs?

Slide 9 - Open question

Begrippen paragraaf 3.1 
  • Investeren
  • Kostprijs per product
  • Productiefactoren
  • Toegevoegde waarde
  • Variabele kosten
  • Vaste kosten

Slide 10 - Slide

Leerdoelen 3.2
  • Je kunt de omzet, de brutowinst en het nettoresultaat berekenen.
  • Je kunt uitleggen waarom de arbeidsproductiviteit belangrijk is en hoe die kan verbeteren.
  • Je kunt uitleggen hoe de productiecapaciteit van een bedrijf kan stijgen.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven bij hun productie rekening kunne houden met mens en milieu.

Slide 11 - Slide

Wat houd je eraan over?
  • Het totaal bedrag dat je door verkoop ontvangt is je omzet.
  • Hiervan gaat de inkoopwaarde af. Wat je overhoudt is je brutowinst.
  • Van je brutowinst haal je alle bedrijfskosten af. Wat je over houdt is het nettoresultaat.
  • Al deze berekeningen doe je altijd exclusief btw.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Jan koopt 100 pakken stroopwafels in voor €1 per pak. Hij verkoopt ze voor €2,50 per pak. Zijn kosten zijn €50. Wat is zijn nettoresultaat?

Slide 14 - Open question

Arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit is de productie per persoon in een bepaalde tijd.
Met een hogere arbeidsproductiviteit kun je meer produceren met minder mensen en daardoor daalt je kostprijs.
De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
  • Technologische ontwikkelingen
  • Betere arbeidsverdeling
  • Scholing
  • Prestatiebeloning

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Welke factor draagt bij aan een hogere arbeidsproductiviteit?
A
Minder technologische ontwikkelingen
B
Meer werktijd
C
Scholing
D
Hogere belastingen

Slide 17 - Quiz

Productiecapaciteit
Productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
De productiecapaciteit hangt af van:
  • Het aantal mensuren dat in het bedrijf wordt gewerkt
  • De kapitaalgoederen die worden gebruikt.
Als al je werknemers volledig aan het werk zijn en alle kapitaalgoederen zoals machines worden gebruikt is er 100% prodcutiecapaciteit.

Slide 18 - Slide

Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)
  • Maatschappelijke opbrengsten zijn de voordelen die een bedrijf oplevert, zoals werkgelegenheid en productkeuzes.
  • Maatschappelijk kosten zijn de nadelen die een bedrijf veroorzaakt, zoals geluidsoverlast en milieuschade.
  • Veel bedrijven kiezen daarom voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Bedrijven houden dan bij de productie en het maken van winst rekening met de gevolgen voor mens en milieu.

Slide 19 - Slide

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Voordelen die een bedrijf oplevert, zoals werkgelegenheid en productkeuzes
B
De winst die een bedrijf maakt
C
De kosten die een bedrijf maakt
D
Nadelen die een bedrijf veroorzaakt, zoals geluidsoverlast en milieuschade

Slide 20 - Quiz

Wat zijn maatschappelijke opbrengsten?
A
Nadelen die een bedrijf veroorzaakt, zoals geluidsoverlast en milieuschade
B
De winst die een bedrijf maakt
C
Voordelen die een bedrijf oplevert, zoals werkgelegenheid en productkeuzes
D
De kosten die een bedrijf maakt

Slide 21 - Quiz

Wat is productiecapaciteit?
A
De kapitaalgoederen die worden gebruikt
B
De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken
C
Het percentage werknemers dat aan het werk is
D
Het aantal mensuren dat in het bedrijf wordt gewerkt

Slide 22 - Quiz

Je kunt nu
  • Je kunt de omzet, de brutowinst en het nettoresultaat berekenen.
  • Je kunt uitleggen waarom de arbeidsproductiviteit belangrijk is en hoe die kan verbeteren.
  • Je kunt uitleggen hoe de productiecapaciteit van een bedrijf kan stijgen.
  • Je kunt uitleggen hoe bedrijven bij hun productie rekening kunne houden met mens en milieu.

Slide 23 - Slide

Begrippen paragraaf 3.2
  • Arbeidsproductiviteit
  • Brutowinst
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen
  • Omzet
  • Productiecapaciteit

Slide 24 - Slide

Aan het werk!
Maken opdrachten 3.2: 2, 3, 6, 7, 9 en 10 
Maken Rekenopdrachten:12 en 14
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken herhalingsopdrachten 3.2
Veel goed? -> Maken plusopdrachten 3.2

 

timer
25:00

Slide 25 - Slide