Laatste les

Herzlich Willkommen!
Havo3
1 / 14
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!
Havo3

Slide 1 - Slide

Was gibt es noch dieses Jahr?
1. Schritt 1-11 (toetsweek)
Schritt 1-7: Vokabeln en Grammatik (herhaling en keuzevoorzetsels = nieuw)
0,5 bonuspunt bij goede werkhouding

Verder nadruk op vaardigheden.


2. Sprechen

Slide 2 - Slide

Programm
Laatste les, voorbereiding toets in de toetsweek.
- uitleg toetsstof en toets
- herhaling grammatika
- oefenopgaven maken
- Vokabeln leren

Slide 3 - Slide

Inhoud toets
1. Lezen
2. Vokabeln Schritt 1 t/m 7: N-D, D-N
3. Grammatik: - keuze voorzetsels
                               - der, ein-Gruppe
Grammatikakaart is toegestaan

Slide 4 - Slide

1e naamval: onderwerp
onderwerp van de zin
Twee  manieren om het onderwerp te vinden:
1. wie/wat + gezegde (de werkwoorden in een zin)
De man heeft een auto gekocht
Wie heeft een auto gekocht? de man = nv 1

2. hij- regel

Slide 5 - Slide

4e naamval: lijdend voorwerp
Twee manieren om het lijdend voorwerp te vinden.

Manier 1: Wie/wat+ gezegde+ onderwerp
De man heeft een auto gekocht.
Wie/wat heeft de man gekocht? een auto = lijdend voorwerp

Manier 2: hem -regel

Slide 6 - Slide

koppelwerkwoorden
oa. sein/werden/bleiben

Een koppelwerkwoorden verbinden  het onderwerp met een naamwoordelijk deel in de zin.

ond- kww- nwdeel

Jan is een leuke jongen. 


Omdat het naamwoordelijk deel over dezelfde zaak/persoon gaat als het onderwerp, staat het ook in naamval 1



Slide 7 - Slide

het naamwoordelijk deel =1e naamval
In een zin met een naamwoordelijk deel staat dus 2x naamval 1.
onderwerp ( 1)  koppelwerkwoord naamwoordelijk deel (1)
Voorbeeld:
Der Junge (1)  hat einen guten Freund (4)
Der Junge (1) ist mein guter Freund (1)

Slide 8 - Slide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
voorzetsels 3e naamval 

aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
außer = behalve
gegenüber = tegenover
an......vorbei = langs

voorzetsels 4e naamval

durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot

Slide 9 - Slide

Keuzevoorzetsels

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Oefenopgaven.
Vragen? Stel ze!

Maken vanaf blz. 145

Aufgaben 1b, 2, 3 en 4

Slide 14 - Slide