Chapitre 5 les 3

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Plan du cours

Lundi le 23 Mars

Révision grammaire (herhaling passé composé)

Lire 

Vocabulaire A et B p 42

Les devoirs pour Vendredi

 27 Mars

Les buts

• Jullie kunnen de rijtjes van être en avoir foutloos opschrijven
  
• Aan het einde van de les weten jullie wat een colonie de vacances is
• Aan het einde van de les kunnen jullie een eenvoudige tekst op het internet begrijpen en daarin de belangrijkste informatie opzoeken

Etre (zijn)

Je suis

Tu es

Il, elle, on est

nous sommes

vous êtes

ils, elles sont

Avoir (hebben)

J'ai

Tu as

Il, elle, on a

nous avons

vous avez

ils, elles ont

passé composé

1- hulpwerkwoord 

(avoir / être)

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij zijn

C.  jij/je  hebt

D.  wij/we  zijn

E. jij / je bent

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  es

3.  ils  sont

4.  tu  as

5.  nous  sommes

6.  elle  a

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  heeft

B. zij zijn

C.  ik  ben

D.  men  is / wij hebben

E.  ik  heb

F. jullie  zijn

1.  vous  avez

2.  j' ai

3.  elles  sont

4.  je  suis

5.  on  est

6. vous  êtes

Le passé composé Avoir+Être

De passé composé kent twee hulpwerkwoorden. Welke zij dat?

1. Être, Avoir
2. Avoir, Faire
3. Aller, Faire
4. Aller, Être

être of avoir?

Werkwoorden die

met être worden

vervoegd:

alle werkwoorden

in het être-huis.

Liste de vocabulaire

Vocabulaire A et B

In de bergen

skiën

de mountainbike

op de camping

Mettez au passé composé:
elle (arriver)

nous - chanter

passé composé

tu - danser

passé composé

passé composé

nous .... (finir)

Mettez au passé composé:
ils (faire)

Colonie de vacances

p 68 TB

p 26 WB Faire ex 28 et 29

Les devoirs

Vendredi 27 Mars

Apprendre (leren)

p 43 WB

Faire (maken)

ex 28 et 29 p 26 WB