Periodo 4 semana 3 clase 2 herhaling voor toets schrijfvaardigheid

Programa de hoy
  • hacer el SO
  • repaso para la prueba de escribir
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Programa de hoy
  • hacer el SO
  • repaso para la prueba de escribir

Slide 1 - Slide

Hacer el SO
En la mesa:
Bolígrafos
Marcadores
(Tipp-ex)

Slide 2 - Slide

Sí of si
Sí = betekent 'ja'
Of in sí mismo/misma = zichzelf
si = als (voorwaarde)

Slide 3 - Slide

Tú of tu
Tú = jij (onderwerp)
tu = jouw (bezittelijk voornaamwoord)

Ejemplo 1: tú eres mi amigo
Ejemplo 2 = Juan es tu amigo 

Slide 4 - Slide

Een voorstel kunnen doen
Dat kan makkelijk op twee manieren.
1. Met de werkwoorden ir (gaan) en venir (komen)
Ejemplo 1: ¿Vamos a la playa el lunes (por la tarde)?
Ejemplo 2: ¿Vienes conmigo al restaurante (a la una)?
2. Met gustar
Ejemplo 1: ¿Te gusta nadar esta tarde? 
Ejemplo 2: ¿Os gusta ir al museo mañana? 



Slide 5 - Slide

De trappen van vergelijking
De vergrotende en verkleinende trap:
- Je gebruikt de woorden más (meer) of menos (minder) en zet ze vóór het bijvoeglijk naamwoord.
- Na het bijvoeglijk naamwoord komt het woordje que.
Voorbeelden:
a) Mi casa es más grande que tu casa.
b) Eres más inteligente que yo

Slide 6 - Slide

¡Importante!
De volgende bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig in de vergrotende trap:
bueno/a wordt mejor (en dus niet más buen OF más mejor)
malo/a wordt PEOR (en dus niet más mal OF más peor)
Voorbeelden:
Mi amigo es mejor que yo en matemáticas.
(Mijn vriend is beter dan ik in wiskunde)

Slide 7 - Slide

De stellende trap
- De stelende trap maak je met de woorden TAN (net zo) + bijvoeglijk naamwoord + COMO

Mi casa es tan bonita como tu casa = mijn huis is net zo mooi als jouw huis
Soy tan hablador como tú = Ik ben net zo kletserig als jij.

Slide 8 - Slide

Vul het juiste woord in
Lucía es ___ (jouw) vriendin.

Slide 9 - Open question

Vul het juiste woord in
___ (jij) hablas más español que yo.

Slide 10 - Open question

Vul het juiste woord in
___(ja), he visitado otras ciudades en Holanda

Slide 11 - Open question

Vertaal. Kies tussen de stellende & de vergrotende trap.
Mi hermano es ... (net zo leuk als) mi primo.

Slide 12 - Open question

Vertaal. Kies tussen de stellende & de vergrotende trap.
Sanne es ... (minder lang dan) Aurora.

Slide 13 - Open question

Vertaal. Kies tussen de stellende & de vergrotende trap.
Mi casa es ... (net zo klein als) tu casa

Slide 14 - Open question

Vertaal deze zin naar het Spaans
¿Gaan we vanmiddag naar het strand?

Slide 15 - Open question

Vertaal deze zin naar het Spaans
In mijn huis zijn twee badkamers.

Slide 16 - Open question

Vandaag ben ik naar het centrum geweest.

Slide 17 - Open question

Mijn vriendin is ouder dan ik.

Slide 18 - Open question

Normaal gesproken ben ik verlegen (mannelijk).

Slide 19 - Open question

Mijn slaapkamer is best groot.

Slide 20 - Open question