Lezen H2 les 2

Lezen 2.3
Huiswerk / opdrachten              10 min.
Herhalen                                            5 min.
Uitleg                                                  15 min.
Zelfstandig werken                      15 min.
Afsluiting: exit ticket                      2 min.


1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen 2.3
Huiswerk / opdrachten              10 min.
Herhalen                                            5 min.
Uitleg                                                  15 min.
Zelfstandig werken                      15 min.
Afsluiting: exit ticket                      2 min.


Slide 1 - Slide

Lezen hoofdstuk 1-3

Slide 2 - Slide

vorige les
Herhalen:

  • tekstdoelen
  • indeling tekst  

Slide 3 - Slide

signaalwoord?

Slide 4 - Open question

signaalwoord van?

Slide 5 - Open question

Wat is de tegenstelling?

.......... tegenover .......

Slide 6 - Open question

Dit zijn tekstdoelen
A
informeren, amuseren, overtuigen, activeren
B
kranten, tv, social media
C
artikelen, moppen, recepten
D
overtuigen, bemoeien, vertellen

Slide 7 - Quiz


Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 8 - Quiz


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 9 - Quiz


Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 10 - Quiz

2.3 Lezen
Lesdoel:

  • verwijswoorden
  • signaalwoorden: tegenstelling en voorbeeld

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 14 - Drag question




Hier zit wie vaak roerloos?

Slide 15 - Open question

waar?


Slide 16 - Open question

wat?


Slide 17 - Open question

wie even
geen ...
liters ..
??

Slide 18 - Open question

hebben 
een ticket
voor
verdiend.
gaan
dus
naar
de Olympische spelen.
te stellen
hopen
hoge eisen
aan het team.
verwijswoord
verwijswoord
verwijswoord
Zij
Daar
ze
De Nederlandse voetballers
Rio de Janerio

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

tekstverbanden - signaalwoorden

Slide 23 - Slide

tegenstelling
Hij is lang, maar zij is kort.

signaalwoord?

Slide 24 - Slide

tegenstelling
Hij is lang, maar zij is kort.

signaalwoord van? 

Slide 25 - Slide

tegenstelling
Hij is lang, maar zij is kort.

signaalwoord van? tegenstelling

Slide 26 - Slide

tegenstelling
Hij is lang, maar zij is kort.

Wat is de tegenstelling?

..................................... tegenover .......................................

Slide 27 - Slide

tegenstelling
Hij is lang, maar zij is kort.

Wat is de tegenstelling?

hij is lang tegenover zij is kort

Slide 28 - Slide

oefenen
Lekker eten is belangrijk, maar heb je er ooit bij stilgestaan dat het bereiden ervan belastend kan zijn voor het milieu?

signaalwoord: ?

Slide 29 - Slide

oefenen
Lekker eten is belangrijk, maar heb je er ooit bij stilgestaan dat het bereiden ervan belastend kan zijn voor het milieu?

signaalwoord: maar

Slide 30 - Slide

Lekker eten is belangrijk, maar heb je er ooit bij stilgestaan dat het bereiden ervan belastend kan zijn voor het milieu?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
voorbeeld

Slide 31 - Quiz

oefenen
Lekker eten is belangrijk, maar heb je er ooit bij stilgestaan dat het bereiden ervan belastend kan zijn voor het milieu?

Wat is de tegenstelling?
................................................... tegenover ...............................................

Slide 32 - Slide

oefenen
Lekker eten is belangrijk, maar heb je er ooit bij stilgestaan dat het bereiden ervan belastend kan zijn voor het milieu?

Wat is de tegenstelling?
lekker eten is belangrijk tegenover het bereiden ervan kan belastend zijn voor het milieu.

Slide 33 - Slide

samen oefenen
Om te koken heb je behoorlijk wat energie nodig en veel mensen zijn zich daarvan niet bewust. Ook bij het koel houden van de etenswaren wordt veel energie verbruikt. Daarnaast moet je de energie en de grondstoffen die nodig zijn voor de teelt van je voedsel meerekenen.

signaalwoorden:

Slide 34 - Slide

samen oefenen
Om te koken heb je behoorlijk wat energie nodig en veel mensen zijn zich daarvan niet bewust. Ook bij het koel houden van de etenswaren wordt veel energie verbruikt. Daarnaast moet je de energie en de grondstoffen die nodig zijn voor de teelt van je voedsel meerekenen.

signaalwoorden: ook + daarnaast

Slide 35 - Slide

Om te koken heb je behoorlijk wat energie nodig en veel mensen zijn zich daarvan niet bewust. OOK bij het koel houden van de etenswaren wordt veel energie verbruikt. DAARNAAST moet je de energie en de grondstoffen die nodig zijn voor de teelt van je voedsel meerekenen.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
voorbeeld

Slide 36 - Quiz

samen oefenen
Om te koken heb je behoorlijk wat energie nodig en veel mensen zijn zich daarvan niet bewust. Ook bij het koel houden van de etenswaren wordt veel energie verbruikt. Daarnaast moet je de energie en de grondstoffen die nodig zijn voor de teelt van je voedsel meerekenen.

Waar is het een opsomming van?

Slide 37 - Slide

samen oefenen
Om te koken heb je behoorlijk wat energie nodig en veel mensen zijn zich daarvan niet bewust. Ook bij het koel houden van de etenswaren wordt veel energie verbruikt. Daarnaast moet je de energie en de grondstoffen die nodig zijn voor de teelt van je voedsel meerekenen.

Waar is het een opsomming van? de energie die het kost om te koken.

Slide 38 - Slide

Maken: Hoofdstuk 2 -les 2.3 lezen - opd. 10 t/m 15 
                                                                       blz. 114
                                                                 
timer
10:00
Klaar? 

  • Versterk Jezelf -   Formuleren -   Verwijswoorden
  • ander huiswerk
  • Cody Cross
  • lezen leesboek

Slide 39 - Slide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen woorden, zinnen en alinea's leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 40 - Quiz

Afsluiting
  • Huiswerk: les 2.3 t/m opd. 15 afmaken
  • Volgende les: Leestaak 2 - toepassen van de leerstof van hoofdstuk 2

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide