Aussprache

Herzlich Willkommen!
Lernziel dieser Stunde:

 Je oefent je presentatie meerdere keren, tot je het ook zonder steekwoorden kunt presenteren! 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!
Lernziel dieser Stunde:

 Je oefent je presentatie meerdere keren, tot je het ook zonder steekwoorden kunt presenteren! 

Slide 1 - Slide

Speeddate-Presentatie-Oefening
Ronde 1: 
Met schrift
Duur: 3 minuten per ronde (2 min presenteren, 1- min feedback).

Feedback: 
- wann? wie lange? Stadt? 2 Aktivitäten? Zelf nog iets toegevoegd?
- duidelijk slot en eind? 
Ronde 2: Met alleen steekwoorden
Duur: 3-4 minuten per ronde. (2 min presenteren, 1 min feedback) Nu alleen nog het blad met steekwoorden gebruiken
Feedback:
- vloeiend gesproken?
-oogcontact of nog veel naar papier kijken?

 
Ronde 3:  Zonder hulpmiddelen
Duur: 3-4 minuten per ronde. (2 min presenteren, 1- min feedback).Geen schrift, geen steekwoorden.
Feedback:
-vloeiend?
- oogcontact of naar papier kijken?
- voldaan aan de opdracht?

 
timer
1:00
Ronde 0

- (af) maken

- lezen

-woorden
toevoegen

- leren (presentatie of Vokabelliste I/II)

- tijd: 10 minuten

Slide 2 - Slide

Hausaufgabe

dinsdag 17 juni, les 7

voor het begin van de les af hebben: Grammatik Teil 4, Aufgabe 1, 2 3 und 4. 

Slide 3 - Slide

1. Wat wordt er bij je mondeling Duits in de toetsweek getoetst?

Slide 4 - Open question

2. Wat is het verschil tussen de ICH-Laut (klank) en de ACH-Laut?

Slide 5 - Open question

Aufgabe: Sleep de woorden naar de juiste klank.
ich-Laut
ach-Laut
Tochter
sechzig
Nächte
Nacht
Milch
suchen
Töchter
rechnen
leicht
lachen
kochen
Kuchen

Slide 6 - Drag question

3. Wat wordt er volgende week woensdag getoetst? (zie SOM en studiewijzer)

Slide 7 - Open question

Wat zijn Modalverben?
 Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. 
In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen. 

Slide 8 - Slide

Opdracht 1
Wat weet je nog?

Maak ondertussen aantekeningen in je schrift! 

Slide 9 - Slide

Modalverben
lusten / houden van
kunnen
moeten (wil van een ander)
willen
mogen / toestemming hebben
moeten (noodzaak  / kan niet anders)
mögen
können
sollen
wollen
dürfen
müssen

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide

De tweede letter verandert zich bij ich-du-er/sie/es naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 12 - Quiz

De tweede letter van het werkwoord müssen verandert zich ook.

Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 13 - Quiz

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 14 - Drag question

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchten
möchte
möcht
möchten
möchtet
möchte

Slide 15 - Drag question

Slide 16 - Slide

Selbständig Arbeiten

- maak in je boek Grammatik Teil 4, die Aufgaben 1-4, Seite 237.
-gebruik blz 266 (overzicht alle Modalverben)
- klaar? leer daarna de Vokabelliste 1 op blz 25.

- 10 minuten stil werken
- 10 minuten samenwerken


timer
1:00

Slide 17 - Slide

Beginopdracht
Vervoeg de volgende 
werkwoordsvormen in je schrift :

1. ik - weten
6. wij -lusten
2. jij-mogen
7.jullie- moeten (noodzaak)
3. hij - moeten (noodzaak)
8. zij(mv) - weten
4. zij (ev) - kunnen
9. jij - lusten
5. het - lusten
10. zij (ev) - houden van

Slide 18 - Slide

Beginopdracht
Vervoeg de volgende 
werkwoordsvormen in je schrift :

1. ich weiß
6. wir mögen
2. du darfst
7. ihr müsst
3. er muss
8. sie weiß
4. sie kann
9. du magst
5. es mag
10. sie mag

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Vokale (klinker)
klinker
spreek je uit als 
voorbeeld
a
a of aa
kann - langsam
e
e of ee
sprechen - mehr
i
i of ie
bitte - Kilo
o
o of oo
Holland - wiederholen
u
oe
Hamburg - Buch

Slide 21 - Slide


Adresse
fahren
Kamm
Esel
essen
 liegen
Igel
trinken


Ohr
Loch
drucken
Buch
nur 
Umweg
Fluss
Unterricht

Slide 22 - Slide

Umlaute
spreek je uit als
voorbeeld
ä
ee of é
Mädchen, Käse
ö
eu
können, mögen
ü
uu
Küche, Kühe

Slide 23 - Slide

A
hatte
der Laden
der Magen
fahre


Ä
hätte
die Läden
die Mägen
 Fähre

Slide 24 - Slide

O
Ofen
Locher
mochte
sollte
Moller
Moser
froh



Ö
Öfen
Löcher
möchte
söllte
Möller
Möser
fröh


Slide 25 - Slide

U

Bucher
Mutter
Kuhn
musste
Muller
bluten
wurde

Ü

Bücher
Mütter
kühn
müsste
Müller
Blüten
würde

Slide 26 - Slide

Diphthonge
  • eu = oi
  • äu = oi

  • ei = ai
  • au = au
  • ai = ai
     Aufgabe: Bedenk bij elke klank een Duits woord.

Slide 27 - Slide

EU

der Euro
Europa
euch
eure
Leute



ÄU

die Häuser
die Sträuße
die Bäuche

Slide 28 - Slide

AU

das Haus
der Strauß
der Bauch



ÄU

die Häuser
die Sträuße
die Bäuche

Slide 29 - Slide

Aussprache - Zischlaute

Slide 30 - Slide

Sp  /  St
sp  ->  schp                         Sport, Spaß, spielen
st   ->  scht                           Stadt, Straße, stehen

Slide 31 - Slide

Aussprache
Zentrum
sauer
Spaß
Start
spielen
Wildwasserbahn
Blaukraut
Fische
Straße
spät
üben
sein
Polizei
hören
Brautkleid
Fischer

Slide 32 - Slide

"g" - "ch"
de "g" klinkt als Engelse "g" > goodluck - Guten Morgen

ch
Ach-Laut
Ich-Laut

Slide 33 - Slide

Aussprache
  • Ich-Laut & Ach-Laut

  • ch nach a, o, u und au --> Ach-Laut
  • ch nach anderen Vokalen (klinkers) und Konsonanten (medeklinkers)  --> Ich-Laut (zachte g)
  • ch + s  -->  ks        (sechs, Lachs)

Slide 34 - Slide

Das -n am Ende des Wortes
In het Duits spreek je de -n aan het eind van een woord altijd uit. Het e wordt ingeslikt.

Slide 35 - Slide