Machtige leenmannen van de koning hadden zelf ook weer een kring van vrije mannen om zich heen die voor hen vochten.
Die vrije mannen hadden meestal een eigen paard en werden daarom ridders (ruiters) genoemd.
De leenmannen beloonden hun ridders op dezelfde manier als de koning hen had beloond, met grond.
Daarom noemen we de leenmannen van de leenmannen, achterleenmannen.
Alle leenmannen en achterleenmannen vormen samen de adel. Ze hadden titels zoals graaf, hertog of baron.