ch. 5, gramm. H vraagwoorden en vraagzinnen havo2

Vraagzinnen en vraagwoorden
gramm. H, chapitre 5
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vraagzinnen en vraagwoorden
gramm. H, chapitre 5

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Vraagzinnen - hoe maak je ze?

er bestaan:  

a) vraagzinnen
ZONDER vraagwoord 
b) vraagzinnen MET vraagwoord


Slide 4 - Slide

A)Een vragende zin maken:
Je kunt in het Frans op twee manieren een vragende zin maken :
1. Gewoon een vraagteken erachter zetten en vragend uitspreken
Tu manges bien?
2. Est-ce que voor een zin zetten en een vraagteken erachter.
Est-ce que tu manges bien?

Slide 5 - Slide

B)Een vragende zin met vraagwoord
 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?
voorbeelden:
Quand est-ce que tu arrives?
Pourquoi est-ce que tu viens?
Comment est-ce qu'elle s'appelle?
Qu'est-ce que tu vois?
 

Slide 6 - Slide

Maak de zin op een andere manier vragend: Tu peux venir? Gebruik 'est-ce que'

Slide 7 - Open question

Maak de zin op een andere manier vragend: Il va tomber? Gebruik 'est-ce que'

Slide 8 - Open question

Maak de zin vragend: Il va tomber.

Slide 9 - Open question

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que
quand
comment

Slide 10 - Drag question

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 11 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? à Eindhoven.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
"Ça coûte ..................? Dix euros !
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 13 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Ton anniversaire est ....? C'est le 5 mars.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 14 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
C'est ....? C'est ta tante Sylvia.
A
qu'est-ce qui
B
comment
C
quand
D
qui

Slide 15 - Quiz

Herhalen, herhalen, herhalen....Tekst

Slide 16 - Slide

Het werkwoord être
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 17 - Drag question

vervoeg het werkwoord: avoir

il, elle, on
nous
vous
ils, elles
tu
j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 18 - Drag question

Sleep de juiste vertalingen van de ontkenningen naar elkaar toe. Sleep blauw naar rood!
niet/geen
nooit
niet meer
nog niet
niets
ne ... rien
ne ... pas encore
ne ... pas
ne ... jamais
ne ... plus

Slide 19 - Drag question

la bouche
la tête
la jambe
le nez
la main
le ventre
l'epaule
le genou

Slide 20 - Drag question

la fin
et 
et maintenant les devoirs...........

Slide 21 - Slide

Les devoirs
- Oefen voor de luistervaardigheid (= do 18 apr.) met de luisteropdrachten die in het word-document staan. (in de studiewijzer Frans) .



Slide 22 - Slide