Leren voor de toets: 1 wat maken we er van (oefentoets, gebruik je boek!)

Par 1.1
1 / 37
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Par 1.1

Slide 1 - Slide

Wat zijn agrarische bedrijven?

Slide 2 - Open question

Noem een voorbeeld van een agrarisch bedrijf.

Slide 3 - Open question

Wat is de productieweg

Slide 4 - Open question

Kaas die je koopt op een kaasboerderij heeft een langere productieweg dan kaasplakken uit een kaasfabriek
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Een bedrijf dat iets maakt:
Bedrijven in de bosbouw
Bedrijven die samen voor de productie van een product zorgen
De bewerkingen van grondstof tot eindproduct
productieweg
bedrijfskolom
producent
agrarisch bedrijf

Slide 6 - Drag question

Wat is de bedrijfskolom van een schoolboek? Beschrijf dit in minimaal 4 stappen

Slide 7 - Open question

Kapitaalgoederen zijn:
A
het werk dat mensen doen
B
dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid
C
dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
D
hulpmiddelen bij de productie

Slide 8 - Quiz

Welk voorbeeld zien wij in de bron bij de productiefactor natuur en arbeid?

Slide 9 - Open question

Een begeleider van de kinderopvang verdient bruto 1805 euro per maand. Er wordt 541 euro ingehouden wat is haar nettoloon?
De formule voor het berekenen van nettoloon is: brutoloon - inhoudingen van belastingen = nettoloon

Slide 10 - Open question

Een metselaar krijgt 1606 euro nettoloon. Er wordt 790 euro belasting ingehouden. Wat zou zijn brutosalaris zijn?
De formule voor het berekenen van nettoloon is: brutoloon - inhoudingen van belastingen = nettoloon

Slide 11 - Open question

Een dierenarts verdient bruto 2921 euro per maand. Hij krijgt netto 1958 euro op zijn rekening. Hoeveel wordt er ingehouden?
De formule voor het berekenen van nettoloon is: brutoloon - inhoudingen van belastingen = nettoloon

Slide 12 - Open question

Stel, je hebt een bijbaantje in de kas en afgelopen weken heb je de volgende bedragen ontvangen:
Week 1: 10 euro, week 2: 15 euro, week 3: 8 euro, week 4: 10 euro en week 5: 20 euro.
Wat verdien je gemiddeld gezien per week?
Het gemiddelde bereken je door alle getalen bij elkaar op te tellen. Daarna deel je door het aantal getallen.

Slide 13 - Open question

1.3

Slide 14 - Slide

Wat voor soort industriële bedrijven zijn er?

Slide 15 - Open question

Noem een voorbeeld van dienstverlenende bedrijven.

Slide 16 - Open question

Wat is een nadeel van veel arbeidsproductiviteit?

Slide 17 - Open question

Arbeidsintensief
Arbeidsproductiviteit
handwerk
kapitaalintensief
mechanisatie
als bedrijven machines gaan gebruiken
Het maken van producten zonder machines
Bedrijven die veel werknemers nodig hebben
Bedrijven die veel machines nodig hebben
De hoeveelheid producten die een arbeidskracht in een bepaalde tijd kan maken.

Slide 18 - Drag question

Handwerk
Mechanisatie
Automatisering
Een robot helpt bij de productie van auto's
Plakken van een lekke band
Bedrijven gaan meer computers gebruiken
Deeg in een koekjes fabriek wordt door een machine gemengd
Machines nemen het handwerk over

Slide 19 - Drag question

Waarom kan er door automatisering ook werk voor mensen ontstaan?

Slide 20 - Mind map

Wat voor werk kan je niet vervangen door mechanisatie of automatisering?

Slide 21 - Mind map

1.4

Slide 22 - Slide

Geef aan welke uitleg van de begrippen omzet en afzet juist is.
A
Omzet=aantal stuks Afzet=aantal x de prijs
B
Omzet=aantal stuks x de prijs Afzet = aantal stuks

Slide 23 - Quiz

Firma Janssen b.v. verkoopt 500 elektrische fietsen per jaar.
Iedere fiets kost €1.000,-
A
Omzet is 500 fietsen
B
Afzet is 500 fietsen
C
Omzet is €1.000,-
D
Afzet is 1.000,-

Slide 24 - Quiz

Bloemist de Vries verkoopt 100 bossen bloemen per week. Een bosje bloemen kost €20,- wat is zijn omzet?
Omzet= afzet x de prijs

Slide 25 - Open question

Prijs van ingekochte grondstoffen:
Bedrag van de omzet dat je overhoudt
na aftrek van kosten
Verkoopprijs min inkoopprijs
De geldwaarde van de afzet

Brutowinst

Inkoopwaarde

omzet

winst

Slide 26 - Drag question

De bakker verkoopt 30 kilo meel voor 1 euro. Hij bakt daarvan 60 broden, die hij verkoopt voor 2 euro per stuk.
Wat is zijn brutowinst?
Zet je berekening erbij!
verkoopprijs - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 27 - Open question

Welke bedrijfskosten heeft een garagehouder?

Slide 28 - Mind map

Henk heeft een garage en heeft in een week 600 euro brutowinst gemaakt. Als bedrijfskosten heeft hij 35 euro voor gas, 150 euro voor loon en 5 euro afschrijving van een machine. Wat is zijn nettowinst?

Slide 29 - Open question

Heeft een Ipad hoog of laag BTW tarief
A
Hoog
B
Laag

Slide 30 - Quiz

Heeft een pak melk hoog of laag BTW tarief.
A
Hoog
B
Laag

Slide 31 - Quiz

Noem een voorbeeld van informatieve reclame.

Slide 32 - Open question

1.2

Slide 33 - Slide

Leg het begrip werkgebied uit

Slide 34 - Open question

Een stad heeft 3 werkgebieden. Welke 3 werkgebieden zijn dat?

Slide 35 - Open question

Voor mijn bouwbedrijf heb ik veel ruimte nodig om bouwmaterialen op te slaan
A
Bereikbaarheid
B
Aanwezigheid van klanten
C
Hoeveelheid ruimte
D
Zichtbaarheid

Slide 36 - Quiz

Voor mijn groeiend verzekeringsbedrijf wil ik een mooi kantoor dat goed bereikbaar is per auto en per trein.
A
Bereikbaarheid
B
Prijs van de grond
C
Hoeveelheid ruimte
D
Zichtbaarheid

Slide 37 - Quiz