Adverbs and adjectives

1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

How can you recognise an adverb?

Slide 2 - Mind map

How can you recognise an adjective?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Adverbs
- Adverbs (bijwoorden) zeggen iets van een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, ander bijwoord of de hele zin.
- kunnen worden gemaakt van een bijvoeglijk naamwoord: 
          1. Je zet achter het bijvoeglijk naamwoord ly.
         2. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op y dan wordt dit ily. 
         3. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op le dan wordt dit ly. 
        4. Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op ic dan wordt dit ically. 

Slide 5 - Slide

Onregelmatige vormen
- Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben geen aparte   vorm voor het
bijwoord. 
             Vb. fast -- fast
                     long -- long
                     hard -- hard
- Onregelmatig. 
             Vb. good -- well

Slide 6 - Slide

Adjectives
Een adjective (bijvoeglijk naamwoord) zegt iets van een noun (zelfstandig naamwoord).
Na de volgende werkwoorden wordt ook een adjective gebruikt:
 be
      sound        taste       smell          look         feel

Slide 7 - Slide

I like reading .............. (romantic) novels.
A
romantic
B
romantically

Slide 8 - Quiz

He helped me out ............. (real) well.
A
real
B
really

Slide 9 - Quiz

The soup tastes ................ (delicious).
A
delicious
B
deliciously

Slide 10 - Quiz

They worked ........ (hard) in the garden.
A
hard
B
hardly

Slide 11 - Quiz

Robin Hood was a ......... (brave) man.
A
brave
B
bravely

Slide 12 - Quiz

He ............... (kind) waited for me.
A
kind
B
kindly

Slide 13 - Quiz

They sounded ............ (happy).
A
happy
B
happily

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Any Questions?

Slide 17 - Open question