V4 3.4 + 3.5

3.4 Moleculaire stoffen mengen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.4 Moleculaire stoffen mengen

Slide 1 - Slide

Welke van de volgende moleculen is/zijn een dipoolmolecuul?
A
O=C=O
B
HCN
C
HBr

Slide 2 - Quiz

Welke van de volgende moleculen heeft het hoogste kookpunt?
A
C3H8 (Propaan)
B
CH3OH (Methanol)
C
C2H5OH (Ethanol)
D
C6H14 (Hexaan)

Slide 3 - Quiz

Jood oplossen in wasbenzine
  • Jood heeft vanderwaalsbindingen tussen de moleculen
  • Wasbenzine heeft ook vanderwaalsbindingen tussen de moleculen
  • Bij het oplossen worden beide vanderwaalsverbindingen verbroken en nieuwe vanderwaalsbindingen gevormd tussen het jood en de wasbenzine. 

Slide 4 - Slide

Mengen van moleculaire stoffen
  • Jood en wasbenzine zijn beide apolaire stoffen.
  • Daarom mengen ze zo goed samen.

  • Apolair lost goed op in apolair.
  • Polair lost goed op in polair.

Slide 5 - Slide

Hydrofiel en hydrofoob
  • Stoffen die goed oplossen in water noem je hydrofiel.
  • Stoffen die niet goed oplossen in water noem je hydrofoob.
  • Aceton is beide: Kan geen H-bruggen vormen, maar wel ontvangen met de C=O groep.
  • Waterstofbrug ontvangende groep

Slide 6 - Slide

Dynamisch evenwicht
  • Begin met alleen I2 in of water of wasbenzine.
  • Langzaamaan gaat I2 naar het andere oplosmiddel toe.
  • Als de verdeling niet meer verandert heb je een evenwicht.
  • Dynamisch evenwicht: Net zoveel I2 van water naar wasbenzinelaag als andersom.

Slide 7 - Slide

Zal heptaan (C7H16) goed mengen met water (H2O)?
A
Ja, want heptaan en water zijn beide polair
B
Ja, want heptaan is apolair en water polair
C
Nee, want heptaan is polair en water is apolair
D
Nee, want heptaan is apolair en water is polair

Slide 8 - Quiz

Wat kan je nu gaan doen?
Paragraaf 3.4 doorlezen
Opdrachten uit de studiewijzer maken

Slide 9 - Slide

3.5 Rekenen aan gassen

Slide 10 - Slide

3 ballonnen
  • Er zijn 3 ballonnen met elk 1,00 dm3 van een gas.
  • In ballon 1 zit H2 en heeft een massa van 0,0846 g.
  • In ballon 2 zit O2 en heeft een massa van 1,344 g.
  • In ballon 3 zit CO2 en heeft een massa van 1,85 g.
    Opdracht:
  • Kies een ballon en bereken hoeveel mol van het gas er in zit.

Slide 11 - Slide

Hoeveel mol O2 zit er in ballon 2? De ballon had een massa van 1,344 g.

Slide 12 - Open question

3 ballonnen
  • In elke ballon zit evenveel mol en dus ook evenveel moleculen.
  • Eenzelfde hoeveelheid moleculen van verschillende gassen neemt dus in de gasfase evenveel ruimte in.
  • Wet van Avogadro 

Slide 13 - Slide

Molair volume
  • 1.00 dm3 gas komt dus overeen met 0,0420 mol.
  • Omgedraaid: 23,8 mol per dm3
  • Molair volume (Vm)
  • Is afhankelijk van temperatuur en druk
  • Binas tabel 7A

Slide 14 - Slide

Onder bepaalde omstandigheden is het volume van een mol gas 24,5 dm3/mol. Hoeveel liter neemt 2,5 mol stikstofgas in? En hoeveel liter neemt 2,5 mol CO2 in?

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Rekenschema
  • Bij vaste stoffen en vloeistoffen gebruik je dichtheid
  • Bij gassen gebruik je molair volume

Slide 17 - Slide

Wat kan je nu gaan doen?
Paragraaf 3.4 en 3.5 doorlezen
Opdrachten uit de studiewijzer maken

Slide 18 - Slide