par 5 formuleren: Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort

Lange zinnen
Paragraaf 5 formuleren: Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lange zinnen
Paragraaf 5 formuleren: Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort

Slide 1 - Slide

Welke van de zinnen a,b en c vind jij het duidelijkst?
a. Al het zakgeld dat ik dit hele jaar heb opgespaard, geef ik uit aan vuurwerk.
b. Al mijn dit hele jaar opgespaarde zakgeld geef ik uit aan vuurwerk.
c. Ik heb dit hele jaar al mijn zakgeld opgespaard en dat geef ik uit aan vuurwerk.

Slide 2 - Slide

Vijf tips!
  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar  en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.

Slide 3 - Slide

Verbeter de zin: zet woorden bij elkaar die bij elkaar horen.

1. Als Yildiz zeventien wordt, denkt ze dat haar ouders haar rijlessen betalen.

Slide 4 - Open question

Verbeter de zin: zet woorden bij elkaar die bij elkaar horen.

2. Zondagmiddag zal de huldiging van Feyenoord, dat na zes jaar
eindelijk weer eens kampioen van Nederland werd, op de Coolsingel plaatsvinden.

Slide 5 - Open question

Vijf tips!
  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar  en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.

Slide 6 - Slide

In Nederland MOET je om een tatoeage te laten zetten 16 jaar en ouder ZIJN.

Slide 7 - Open question

  • In Nederland moet je om een tatoeage te laten zetten 16 jaar of ouder zijn.
  • In Nederland moet je 16 jaar of ouder zijn om een tatoeage te laten zetten.



Slide 8 - Slide

Een voetballer die uitzonderlijk goed betaald wordt en bij het grote publiek bekend is, noemen we ook wel een profvoetballer.

Slide 9 - Open question


  • Een uitzonderlijk goed betaalde en bij het grote publiek bekende voetballer noem je ook wel een profvoetballer.
  • Een voetballer die uitzonderlijk goed betaald wordt en bij het grote publiek bekend is, noemen we ook wel een profvoetballer.



Slide 10 - Slide


Wat is de tip om de zin te verbeteren?

Deze door de beroemde architect Calatrava ontworpen brug, is zwaar beschadigd.
A
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
B
Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.
C
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
D
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar.

Slide 11 - Quiz


Wat is de tip om de zin te verbeteren?

De jongen die betrapt was op spieken werd nadat de examencommissie zich hierover gebogen had geschorst.
A
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
B
Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.
C
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
D
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar.

Slide 12 - Quiz


Wat is de tip om de zin te verbeteren?

Ik weet niet of ik deze pizza wel helemaal op zou kunnen eten.
A
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
B
Zet de persoonsvorm zo dicht mogelijk bij de andere werkwoorden van het gezegde.
C
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling tussen het lidwoord, aanwijzend voornaamwoord of bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
D
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar.

Slide 13 - Quiz